ECLI:NL:RVS:2025:3492

Raad van State

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
BRS.25.000457
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 9 april 2025. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van betrokkene om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ten onrechte had afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene gegrond, vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State, in zijn uitspraak van 29 juli 2025, bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de eerste grief van de minister niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidde. De Raad verwijst naar een eerdere uitspraak van 16 juli 2025, waarin was geoordeeld dat de minister de beoordeling van de humanitaire situatie in Jemen niet deugdelijk had gemotiveerd. De rechtbank had terecht overwogen dat de minister niet voldoende had aangetoond hoe de slechte humanitaire situatie in Jemen en andere relevante omstandigheden in de beoordeling waren meegenomen.

De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank zonder verdere proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K. Veen, griffier.

Uitspraak

BRS.25.000457
Datum uitspraak: 29 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 9 april 2025 in zaak nr. NL24.36527 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 9 april 2025 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.        De eerste grief leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Bij uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3153, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister de beoordeling in het beleid in paragraaf C7/19.4.2 van de Vc 2000 of in Jemen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Bij deze beoordeling zijn namelijk niet alle relevante omstandigheden globaal in aanmerking genomen. Gelet op deze uitspraak van de Afdeling, onder 4.2, 6 en 6.1, heeft de rechtbank dus terecht overwogen dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd hoe zij de slechte humanitaire situatie in Jemen in combinatie met de andere door betrokkene overgelegde informatie over het actuele geweldsniveau en andere relevante omstandigheden weegt in de beoordeling in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
1.1.        De eerste grief slaagt niet.
2.        Het hoger beroep is ongegrond. Het is niet nodig wat de minister in de tweede grief heeft aangevoerd over het arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2021, TQ, ECLI:EU:C:2021:9, te bespreken. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K. Veen, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Veen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2025
986