202500848/1/V2.
Datum uitspraak: 28 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de minister van Asiel en Migratie,
2. [appellant],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 februari 2025 in zaak nr. NL24.30897 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 5 februari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. I.M. Hagg, advocaat in Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Het hoger beroep van de minister
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Bij uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3153, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister de beoordeling in het beleid in paragraaf C7/19.4.2 van de Vc 2000 of in Jemen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Bij deze beoordeling zijn namelijk niet alle relevante omstandigheden globaal in aanmerking genomen. Gelet op deze uitspraak van de Afdeling, onder 4.2, 6 en 6.1, heeft de rechtbank dus terecht overwogen dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd hoe zij de slechte humanitaire situatie in Jemen in combinatie met de andere door betrokkene overgelegde informatie over het actuele geweldsniveau en andere relevante omstandigheden weegt in de beoordeling in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. 1.1. De grief slaagt niet.
Het incidenteel hoger beroep van betrokkene
2. Aangezien de rechtbank het besluit van de minister heeft vernietigd en daarmee ook het terugkeerbesluit heeft vernietigd, heeft betrokkene geen belang meer bij de beoordeling van zijn incidenteel hoger beroep, dat alleen gaat over het terugkeerbesluit.
Conclusie
3. Het hoger beroep van de minister is ongegrond. Het incidenteel hoger beroep van betrokkene is niet-ontvankelijk. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister moet de proceskosten vergoeden voor het indienen van een schriftelijke uiteenzetting.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk;
III. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van N. Capel LLM, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Capel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2025
1024