ECLI:NL:RVS:2025:3548

Raad van State

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
202303377/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake planschadevergoeding en WOZ-waarde

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de minister van Klimaat en Groene Groei. De zaak betreft een planschadevergoeding die aan [appellant] was toegekend, maar die hij betwistte. In een eerdere tussenuitspraak van 2 april 2025 had de Afdeling de minister opgedragen om een gebrek in het besluit van 29 juni 2021 te herstellen. [appellant] stelde dat de minister niet voldoende inzichtelijk had gemaakt waarom de WOZ-waarde van zijn woning op 1 januari 2017 niet teruggerekend hoefde te worden naar de waarde op de planschadepeildatum van 20 juni 2015. De Afdeling oordeelde dat de minister niet aan de opdracht had voldaan en dat de waarde van de woning na de planologische wijziging inderdaad moest worden teruggetrokken naar de WOZ-waarde van € 400.000,-. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 april 2023 vernietigd, voor zover deze het toegekende bedrag aan planschade van € 11.600,- in stand heeft gelaten. De Afdeling heeft bepaald dat [appellant] recht heeft op een planschadevergoeding van € 30.203,89, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van ontvangst van de aanvraag tot aan de dag van algehele voldoening. Tevens zijn de proceskosten van [appellant] in hoger beroep vergoed.

Uitspraak

202303377/2/A2.
Datum uitspraak: 30 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 april 2023 in zaak nr. 21/3609 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat (thans: de minister van Klimaat en Groene Groei; hierna: de minister).
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 2 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1431, heeft de Afdeling de minister opgedragen om binnen zes weken na verzending daarvan met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 29 juni 2021 te herstellen, de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en dit ook aan de Afdeling toe te zenden. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Op 12 mei 2025 heeft de minister een nader stuk ingediend.
[appellant] heeft naar aanleiding van dit nadere stuk een zienswijze ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Tussenuitspraak
1.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het volgende overwogen:
"8.1. De Afdeling stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de waarde van de woning voorafgaand aan de planologische wijziging € 420.000,- bedroeg. [appellant] heeft verder aangegeven zich erin te kunnen vinden dat Gloudemans voor de waarde van de woning na de planologische wijziging aansluiting heeft gezocht bij de WOZ-waarde van de woning van € 400.000,-, zoals vastgesteld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tussen partijen is op dit punt alleen in geschil of de woning die waarde ook had op de planschadepeildatum.
8.2.  Het rijksinpassingsplan is op 20 juni 2015 in werking getreden. Dit betekent dat de peildatum voor planschade 20 juni 2015 is. De WOZ-waarde van  € 400.000,-, waar Gloudemans bij is aangesloten voor de waarde van de woning na de planologische wijziging, heeft een andere (fiscale) peildatum, namelijk 1 januari 2017. Gelet op dit verschil in peildatum had het op de weg van Gloudemans gelegen om ofwel de (WOZ-)waarde van de woning op 1 januari 2017 terug te rekenen of anderszins te vertalen naar de waarde van de woning op de planschadepeildatum ofwel inzichtelijk te maken waarom dit niet nodig zou zijn. Gloudemans heeft dit ten onrechte niet gedaan.
Het betoog slaagt."
De Afdeling heeft de minister vervolgens opgedragen om dit gebrek binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen.
Nadere reactie minister
2.       De minister heeft Gloudemans om een nadere reactie gevraagd. In deze reactie van 7 mei 2025 heeft Gloudemans nadrukkelijk bestreden dat zij in haar eerdere advies van 9 december 2020 is aangesloten bij de WOZ-waarde van € 400.000,- voor wat betreft de waarde na de peildatum en gesteld dat haar advies op dit onderdeel kennelijk niet goed is begrepen. Volgens Gloudemans heeft zij zoals te doen gebruikelijk in een planschadebeoordeling de waarde onmiddellijk voor de peildatum van 20 juni 2015 geschat op € 420.000,- met de vergelijkende methode en de waarde onmiddellijk na de peildatum geschat op € 400.000,-. De geschatte waardedaling van € 20.000,- is een resultaat van de planologische vergelijking en de in het eerdere advies geconstateerde en beschreven schadefactoren, aldus Gloudemans.
Gloudemans heeft vervolgens in de reactie van 7 mei 2025 uiteengezet dat het naar haar inzicht weinig zinvol is om de geschatte waarden uit de ene procedure met een ver uit elkaar liggende peildatum te gaan indexeren, met elkaar te vergelijken of op elkaar aan te laten sluiten. Volgens Gloudemans heeft zij in haar eerdere advies beschreven dat is aangenomen (niet is aangesloten) dat de in goede justitie vastgestelde waarde door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van € 400.000,- in de WOZ-procedure hoort bij de situatie met hoogspanningsverbinding. Daarmee heeft zij willen verduidelijken dat zowel de geschatte waarde als de geschatte waardedaling van de planschadetaxatie zich naar haar oordeel aanvaardbaar verhoudt tot de geschatte WOZ-waarde en de door het gerechtshof vastgestelde WOZ-waardedaling. Daarbij wijst Gloudemans er verder nog op dat het in de procedure bij het gerechtshof ging om een door het hof vastgestelde waarde, en niet om een getaxeerde waarde.
3.       De minister heeft te kennen gegeven deze reactie van Gloudemans navolgbaar te vinden.
Zienswijze [appellant]
4.       [appellant] betoogt dat de minister niet aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht heeft voldaan, nu zij niet, althans onvoldoende begrijpelijk inzichtelijk heeft gemaakt waarom de WOZ-waarde van de woning op 1 januari 2017 niet teruggerekend had hoeven worden of anderszins vertaald had hoeven worden naar de waarde van de woning op de planschadepeildatum. Evenmin heeft zij inzichtelijk gemaakt waarom dit niet nodig zou zijn, aldus [appellant].
Oordeel van de Afdeling
5.       In het advies van 9 december 2020 heeft Gloudemans in het kader van de taxatie eerst uiteengezet dat de WOZ-waarde van de woning door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op peildatum 1 januari 2018 (lees: 1 januari 2017) was vastgesteld op € 400.000,- en dat aangenomen wordt dat deze waarde hoort bij de situatie met hoogspanningsverbinding. Vervolgens heeft zij, zonder nadere motivering of onderbouwing, de waarde van de woning na de planologische wijziging op deze zelfde waarde van € 400.000,- getaxeerd. Gelet hierop en op het feit dat Gloudemans in dat advies ook uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zij ter controle aansluiting heeft gezocht bij de door het gerechtshof vastgestelde WOZ-waarde, waarbij rekening is gehouden met de referentieobjecten die zijn genoemd in de procedure bij het gerechtshof, is [appellant] er terecht vanuit gegaan dat Gloudemans voor de waarde van de woning na de planologische wijziging is aangesloten bij de WOZ-waarde van de woning op 1 januari 2017. In het verlengde hiervan had Gloudemans, zoals ook blijkt uit de tussenuitspraak, gelet op het verschil in peildatum ofwel de (WOZ-)waarde van de woning op 1 januari 2017 terug moeten rekenen of anderszins moeten vertalen naar de waarde van de woning op de planschadepeildatum, of inzichtelijk moeten maken waarom dit niet nodig zou zijn.
Uit de nadere reactie van Gloudemans maakt de Afdeling op dat zij vindt dat een dergelijke terugrekening of vertaling niet nodig zou zijn, omdat zij geen aansluiting bij die WOZ-waarde zou hebben gezocht. De Afdeling ziet in de toelichting van Goudemans echter geen aanleiding om van dat oordeel terug te komen. Daargelaten dat de juistheid van de nadere reactie van Gloudemans niet uit het advies van 9 december 2020 blijkt, had het dan op haar weg gelegen (alsnog) inzichtelijk te maken hoe zij dan wel tot de waarde van de woning van € 400.000,- na de planologische wijziging is gekomen. Gloudemans heeft dit nagelaten. Dit betekent dat de minister, nu zij zich achter het nadere advies heeft geschaard, niet aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht heeft voldaan.
Het betoog slaagt.
Zelf in de zaak voorzien
6.       Zoals hiervoor onder 5 is overwogen, kan uit het advies van Gloudemans van 9 december 2020 worden afgeleid dat zij voor de waarde van de woning na de planologische wijziging aansluiting heeft gezocht bij de WOZ-waarde van de woning op 1 januari 2017, zoals vastgesteld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De minister heeft dit advies overgenomen en [appellant] heeft aangegeven zich hierin te kunnen vinden. Dat betekent dat van deze waarde moet worden uitgegaan. De minister heeft evenwel niet inzichtelijk gemaakt dat en waarom het standpunt van de door [appellant] ingeschakelde deskundige Landraad, inhoudende dat deze waarde per 1 januari 2017 nog teruggerekend had moeten worden naar de waarde op de planschadepeildatum van 20 juni 2015 en dat de waarde van de woning op die planschadepeildatum, uitgaande van indexatiecijfers van het CBS € 381.396,11 bedroeg, onjuist zou zijn. De Afdeling houdt dit standpunt van Landraad daarom als niet voldoende weersproken voor juist. Dit betekent dat de door [appellant] geleden planschade (€ 420.000,- -/- € 381.396,11 =) € 38.603,89 bedraagt. Uitgaande van het door Gloudemans vastgestelde normaal maatschappelijk risico van 2%, bedraagt de planschade die voor vergoeding in aanmerking komt dan € 30.203,89.
Conclusie
7.       Het hoger beroep van [appellant] is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover zij het in het bestreden besluit van 29 juni 2021 toegekende bedrag aan planschade van € 11.600,- in stand heeft gelaten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dit besluit in zoverre alsnog vernietigen en bepalen dat [appellant] recht heeft op een planschadevergoeding van € 30.203,89, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van ontvangst van de aanvraag tot aan de dag van de algehele voldoening. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit.
8.       Voor de duidelijkheid wijst de Afdeling erop dat het bestreden besluit in stand blijft voor zover daarin aan [appellant] € 389,- aan deskundigenkosten is toegekend en voor zover daarin is bepaald dat hij recht heeft op terugbetaling van het drempelbedrag van € 300,-. Het oordeel van de rechtbank dat [appellant] aanvullend recht heeft op € 1.579,49 aan deskundigenkosten, is niet aangevallen. [appellant] heeft daarmee ook recht op dit bedrag.
9.       Het college moet de proceskosten van [appellant] in hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
III.      vernietigt het besluit van 29 juni 2021, met kenmerk JZ/PREP-S/2101866/BNE, voor zover daarin de planschadevergoeding op € 11.600,- is vastgesteld;
IV.      bepaalt dat de minister van Klimaat en Groene Groei aan [appellant] een tegemoetkoming in planschade van € 30.203,89 betaalt, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van ontvangst van de aanvraag tot aan de dag van algehele voldoening;
V.       bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 29 juni 2021;
VI.      veroordeelt de minister van Klimaat en Groene Groei tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.329,91, waarvan een bedrag van € 2.267,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.     gelast dat de minister van Klimaat en Groene Groei het door [appellant] betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,- voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ouwehand
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025
752