202404493/1/A3.
Datum uitspraak: 30 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend in Eindhoven,
2. de burgemeester van Eindhoven,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 juni 2024 in zaak nr. 23/2790 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
de burgemeester van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2023 heeft de burgemeester het verzoek van [appellant sub 1] om openbaarmaking van informatie op grond de Wet open overheid (hierna: de Woo) afgewezen en zich op het standpunt gesteld dat er geen strijd is met de Algemene Verordening Gegevensverwerking (hierna: de AVG) bij de koppeling van een melding aan het adres van [appellant sub 1].
Bij besluit van 19 september 2023 heeft de burgemeester het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juni 2024 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 september 2023 vernietigd, de burgemeester opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en de burgemeester hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 4 augustus 2024 heeft de burgemeester het bezwaar van [appellant sub 1] deels gegrond verklaard en het besluit van 15 juni 2023 herroepen voor zover dat ziet op het standpunt dat er geen strijd is met de AVG.
[appellant sub 1] en de burgemeester hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] en de burgemeester hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 4 juni 2025, waar [appellant sub 1] en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Lammerschop, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 8 oktober 2022 heeft [appellant sub 1] de burgemeester op grond van de Woo verzocht om informatie over een vermeend buurtonderzoek aan de Lorrainelaan in Eindhoven. Zij wil weten wat de uitkomst daarvan is geweest. Ook wil zij meldingen ontvangen die over haar zijn gedaan vanuit bewoners van de Lorrainelaan en weten wat er met die meldingen is gebeurd. Naar aanleiding hiervan heeft een medewerker van de gemeente een overzicht ‘Meldingen woonoverlast 9 juni 2020 en 15 en 21 juli 2021’ (hierna: het overzicht Meldingen) aan [appellant sub 1] verstrekt, waarbij gegevens die herleidbaar zijn naar de melder(s) zijn geanonimiseerd. Volgens [appellant sub 1] is de vermelding [locatie] in het overzicht Meldingen in strijd met de AVG, omdat haar adres een persoonsgegeven is.
2. Met het besluit van 15 juni 2023 heeft de burgemeester het geanonimiseerde overzicht Meldingen nogmaals verstrekt. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat er verder geen documenten onder hem berusten die vallen onder het verzoek van [appellant sub 1], omdat er van een buurtonderzoek geen sprake is geweest. Verder is volgens de burgemeester geen sprake van onrechtmatige gegevensverwerking. De burgemeester handhaaft dit besluit in bezwaar.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en als volgt overwogen.
3.1. De burgemeester heeft in dit geval een zwaarder gewicht mogen toekennen aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de melder(s) dan aan het publieke belang van openbaarheid. De burgemeester heeft daarom gedeeltelijke openbaarmaking van het overzicht Meldingen mogen weigeren en dit overzicht dus mogen anonimiseren.
3.2. Verder is de rechtbank van oordeel dat het adres [locatie] in het overzicht Meldingen in strijd is met de AVG en moet worden verwijderd. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het adres van een object, in dit geval ter aanduiding van een dorre boom op openbare weg, een persoonsgegeven kan zijn als het te definiëren is als informatie over een 'identificeerbare natuurlijke persoon'. Het adres maakt onderdeel uit van het overzicht Meldingen woonoverlast, zodat niet zomaar gezegd kan worden dat het geen persoonsgegeven is omdat het slechts dient ter aanduiding is van een boom. Het gaat hier om informatie die door de burgemeester openbaar is gemaakt op grond van de Woo over meldingen van overlast. Nu het vrij eenvoudig is om te achterhalen wie de eigenaar van het pand op het adres is, is volgens de rechtbank sprake van een identificator als bedoeld in artikel 4 van de AVG. Gelet hierop is sprake van een persoonsgegeven. De rechtbank heeft het beroep daarom gegrond verklaard. De burgemeester is opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant sub 1] voor zover dat betrekking heeft op haar standpunt dat vermelding van het adres [locatie] in het overzicht Meldingen in strijd is met de AVG en moet worden verwijderd.
3.3. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat [appellant sub 1] de gestelde schade niet heeft onderbouwd en zij heeft ook niet gesteld ter hoogte van welk bedrag zij van mening is dat schade zou moeten worden vergoed.
Hoger beroep van de burgemeester
4. De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [locatie] een persoonsgegeven is in de zin van de AVG en dat het daarom uit het overzicht Meldingen moet worden verwijderd. Het gaat in dit geval om een adres dat is gebruikt als locatieaanduiding voor een boom. Er is volgens de burgemeester in deze melding geen enkele koppeling met [appellant sub 1] als persoon. Het gaat om een anonieme melding via de buitenbeter-app die gaat over de openbare ruimte. De vermelding gaat dus niet over een boom op het perceel [locatie], maar over een boom in het openbaar gebied, niet zijnde het perceel van [appellant sub 1], aldus de burgemeester.
4.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de AVG wordt onder persoonsgegevens verstaan: "alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene"); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;"
4.2. De Afdeling is van oordeel dat [locatie] in dit geval geen persoonsgegeven is als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de AVG. [locatie] is slechts in het systeem van de burgemeester verwerkt als een locatieaanduiding voor een boom in de openbare ruimte vanwege een melding over problemen met de boom in de openbare ruimte ter hoogte van dit adres. Naar aanleiding van het Woo-verzoek van [appellant sub 1] over een buurtonderzoek aan de Lorrainelaan en meldingen over haar door bewoners van de Lorrainelaan is uit het systeem een overzicht gegenereerd van alle meldingen gerelateerd aan [locatie]. Het is ongelukkig dat op het overzicht Meldingen ook de melding over de locatieaanduiding van de boom is opgenomen in een overzicht met als titel "Meldingen woonoverlast", aangezien deze melding niet gaat over persoonlijke overlast door [appellant sub 1] en het strikt genomen ook niet valt onder haar Woo-verzoek. Dit alleen maakt echter niet dat de burgemeester met de locatieaanduiding van de boom in zijn systeem, en de opname daarvan in het overzicht Meldingen, toch een persoonsgegeven van [appellant sub 1] heeft verwerkt. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat [locatie] een persoonsgegeven is in de zin van de AVG en dat het daarom moet worden verwijderd. Dit betekent dat de burgemeester zich alleen al daarom terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen strijd is met de AVG.
4.3. Het betoog van de burgemeester slaagt.
Hoger beroep van [appellant sub 1]
4.4. [appellant sub 1] betoogt dat de openbaarmaking van het overzicht Meldingen ten onrechte deels is geweigerd. De geanonimiseerde gegevens zijn voor [appellant sub 1] van groot belang en artikel 5.6 van de Woo maakt het mogelijk om de gegevens uitsluitend aan haar te verstrekken. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. Ook heeft de rechtbank niet onderkend dat er wel een buurtonderzoek heeft plaatsgevonden en dat de burgemeester hierover informatie had moeten openbaar maken.
4.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 16 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1694, onder 4, geldt dat, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. 4.6. De Afdeling is van oordeel dat het standpunt van de burgemeester dat er geen buurtonderzoek heeft plaatsgevonden, niet ongeloofwaardig voorkomt. Met de enkele brief van een buurtbewoner die stelt dat er sprake was van een buurtonderzoek heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat er daadwerkelijk sprake was van een door de burgemeester ingesteld buurtonderzoek en er daarom meer documenten onder hem zouden berusten.
4.7. Het betoog slaagt niet.
4.8. De hogerberoepsgrond van [appellant sub 1] die ziet op de gedeeltelijke openbaarmaking van het overzicht Meldingen, is zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. [appellant sub 1] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.1 tot en met 5.4 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Verzoek om schadevergoeding
5. Tot slot betoogt [appellant sub 1] dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om immateriële schadevergoeding heeft afgewezen. Hiertoe voert zij aan dat haar eer en goede naam is geschonden, doordat haar gegevens ten onrechte aan een melding zijn gekoppeld. Daarom verzoekt [appellant sub 1] om vergoeding van immateriële schade ter hoogte van €5000,00.
5.1. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de AVG heeft eenieder die schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op de AVG recht op een schadevergoeding. Zoals hierboven onder 4.2 is overwogen is er geen strijd met de AVG. Alleen al daarom heeft de rechtbank het verzoek terecht afgewezen (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4531). Conclusie
6. Het hoger beroep van de burgemeester is gegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard, het besluit van 19 september 2023 heeft vernietigd, de burgemeester heeft opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak, heeft bepaald dat de burgemeester het griffierecht van €181,00 aan [appellant sub 1] moet vergoeden en de burgemeester tot een bedrag van €15,00 in de proceskosten heeft veroordeeld. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige. Het besluit van 4 augustus 2024, dat is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, moet worden vernietigd omdat de grondslag van dit besluit is komen te ontvallen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2291, onder 9). De Afdeling zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [appellant sub 1] ongegrond verklaren. 7. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de burgemeester van Eindhoven gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 juni 2024 in zaak nr. 23/2790, voor zover de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard, het besluit van 19 september 2023 heeft vernietigd, de burgemeester heeft opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak, heeft bepaald dat de burgemeester het griffierecht van €181,00 aan [appellant sub 1] moet vergoeden en de burgemeester tot een bedrag van €15,00 in de proceskosten heeft veroordeeld;
IV. bevestigt de uitspraak voor het overige;
V. vernietigt het besluit van 4 augustus 2024, kenmerk BZ-24-0779-001;
VI. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025
802-1101