202402609/1/A2.
Datum uitspraak: 30 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank ZeelandWestBrabant van 9 april 2024 in zaak nr. 23/8999 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Financiën (voorheen: de Belastingdienst/Toeslagen, hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluiten van 8 maart en 31 mei 2023 heeft de minister een aanvraag van [appellant] om compensatie voor meerdere afgeloste geldschulden afgewezen.
Bij besluit van 24 juli 2023 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2024 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 juli 2023 vernietigd voor zover daarbij is geweigerd compensatie te verlenen voor de betaalde geldschulden aan [persoon] van 8 mei, 30 juli en 10 oktober 2021 en bepaalt dat [appellant] een compensatie ontvangt van in totaal € 3.000,00.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 juli 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.L. Ross, advocaat in Tilburg, en de minister, vertegenwoordigd door mr. S.N. Ishak en mr. J. Rhebergen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Deze uitspraak gaat over compensatie voor afgeloste private schulden in het kader van de Hersteloperatie Toeslagen. Deze regeling is onderdeel van de regeling voor overneming en betaling van private schulden die is opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht).
2. In hoofdstuk 4 van de Wht is geregeld onder welke voorwaarden gedupeerden in aanmerking komen voor het overnemen en betalen van private schulden. In artikel 4.3 van de Wht is een bepaling opgenomen voor compensatie van al afgeloste private schulden. Dit artikel houdt kort gezegd en voor zover hier relevant in dat een private schuld die is betaald na ontvangst van een bedrag op grond van een herstelmaatregel (zoals bedoeld in artikel 2.7 van de Wht, bijvoorbeeld de toekenning van een geldbedrag als bedoeld in artikel 2.1 van de Wht) in aanmerking komt voor vergoeding, als deze afgeloste schuld wanneer deze niet was voldaan op grond van de Wht zou zijn overgenomen. Artikel 4.1 van de Wht bepaalt welke private schulden op grond van de Wht worden overgenomen. Aan de in die bepaling opgenomen voorwaarden moet dus ook zijn voldaan.
Die voorwaarden houden kort gezegd in dat private schulden worden overgenomen als zij zijn ontstaan na 31 december 2005, vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren en niet zijn voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Besluitvorming
4. [appellant] heeft zich op 14 januari 2021 aangemeld voor een herbeoordeling van zijn kinderopvangtoeslag. Als een ouder zich heeft gemeld, beoordeelt de Dienst Toeslagen of deze in aanmerking komt voor een eenmalig forfaitair bedrag van € 30.000,00 (artikel 2.7 van de Wht; ook bekend als de Catshuisregeling). Bij brief van 30 april 2021 heeft de Dienst Toeslagen [appellant] meegedeeld dat de zogenoemde ‘lichte toets’ geen aanleiding heeft gegeven om over te gaan tot het direct uitkeren van de € 30.000,00 van de Catshuisregeling. Bij besluit van 18 september 2021 heeft de Dienst Toeslagen [appellant] na de integrale beoordeling alsnog erkend als een gedupeerde van de toeslagenaffaire en hiervoor heeft hij op 9 september 2021 een compensatiebedrag van € 30.000,00 ontvangen in het kader van de Catshuisregeling. [appellant] heeft een aanvraag gedaan om compensatie voor verschillende afgeloste schulden als bedoeld in artikel 4.3 van de Wht, met een totaalbedrag van € 17.060,67.
5. De minister heeft bij de besluiten van 8 maart en 31 mei 2023 de aanvraag van [appellant] om overname van reeds betaalde schulden afgewezen. De minister heeft bij besluit van 24 juli 2023 het daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en twee van de schulden alsnog terugbetaald en voor één van de schulden een gedeeltelijke terugbetaling toegekend. Voor het overige heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de schulden die [appellant] vóór 30 april 2021 heeft afgelost op grond van artikel 4.3, derde lid, van de Wht niet voor compensatie in aanmerking komen. Van de schulden die [appellant] heeft afgelost ná 30 april 2021 heeft hij geen stukken overgelegd waaruit blijkt op welke schulden de betalingen zagen. Hierdoor stelt de minister dat hij niet kan beoordelen of de schulden aan de voorwaarden van artikel 4.3 van de Wht voldoen.
De uitspraak van de rechtbank
6. De rechtbank heeft, voor zover voor deze procedure van belang, het beroep van [appellant] ongegrond verklaard voor zover dit was gericht tegen de afwijzing van de compensatie van de schulden die hij heeft afgelost vóór 30 april 2021. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wht volgt volgens de rechtbank dat schulden die door een gedupeerde ouder zijn betaald in principe niet onder de private schuldenregeling van de Wht vallen. Hierop heeft de wetgever een uitzondering gemaakt voor gedupeerde ouders die met het door hen ontvangen herstelbedrag een geldschuld (gedeeltelijk) hebben betaald die anders zouden worden overgenomen op grond van artikel 4.1 van de Wht. Daarvoor was het herstelbedrag niet bedoeld. Ook als een gedupeerde ouder na de lichte toets niet is aangemerkt als gedupeerde, maar na de integrale beoordeling wel, worden de schulden die zijn afgelost in de periode tussen de lichte toets en de integrale beoordeling gecompenseerd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om niet uit te gaan van het moment waarop een ouder zich heeft gemeld als gedupeerde. Gelet hierop heeft de wetgever oog gehad voor de situatie zoals die van [appellant], waarbij schulden zijn afgelost voorafgaand aan de lichte toets, en is er om die reden geen sprake van een situatie waarbij de wettelijke bepaling achterwege moet blijven.
6.1. [appellant] heeft na 30 april 2021 een schuld afbetaald bij het CJIB. De rechtbank heeft de minister gevolgd in zijn standpunt dat [appellant] niet duidelijk heeft gemaakt op welke schuld deze aflossing ziet en dat deze schuld opeisbaar was vóór 1 juni 2021. Dit betekent dat de minister terecht heeft overwogen dat [appellant] niet in aanmerking komt voor compensatie van deze afgeloste geldschuld. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ook in zoverre ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] gegrond verklaard voor zover dit zag op de aangevraagde compensatie voor alimentatiebetalingen die hij op 8 mei, 30 juli en 10 oktober 2021 heeft gedaan.
Beoordeling van het hoger beroep
7. Op de zitting heeft [appellant] de beroepsgrond ingetrokken dat zijn schuld bij het CJIB voor compensatie in aanmerking dient te komen. Dit betekent dat het hoger beroep van [appellant] zich beperkt tot de vraag of de schulden die hij heeft afgelost voor 30 april 2021 voor compensatie in aanmerking komen.
Schulden afgelost voor 30 april 2021
8. [appellant] betoogt dat het niet terecht is dat hij niet wordt gecompenseerd voor de schulden die hij vóór 30 april 2021 heeft afgelost. Volgens hem heeft de wetgever niet stilgestaan bij de vraag wat er moet gebeuren met de door een gedupeerde ouder gedane betalingen tussen het moment van melden als gedupeerde en de lichte toets. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de wetgever niet heeft nagedacht over het gegeven dat gedupeerden vanaf het moment dat zij zich melden feitelijk al recht hebben op compensatie en dus geen schulden meer hoeven af te betalen. Bovendien leidt het huidige systeem volgens hem tot willekeur en rechtsongelijkheid, omdat het moment waarop iemand recht heeft op terugbetaling van betaalde schulden afhankelijk is van het moment waarop de Dienst Toeslagen een beslissing neemt omtrent de lichte toets. De gedupeerde ouder die alles op zijn beloop laat is daarnaast beter af dan een ouder die ervoor kiest om schuldeisers nog even te blijven betalen. Dit betekent volgens [appellant] dat de wettelijke bepaling voor hem zeer onrechtvaardig uitpakt en dat deze daarom buiten toepassing moet worden gelaten.
8.1. De Afdeling begrijpt [appellant] zo dat hij betoogt dat artikel 4.3 van de Wht in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur. Omdat de Wht een wet in formele zin is, kan de bestuursrechter de bepaling van artikel 4.3 van de Wht pas toetsen aan rechtsbeginselen als er zich bijzondere omstandigheden voordoen, die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en deze omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Daarbij kan het ook gaan om gevolgen van de toepassing van een wettelijke bepaling die niet stroken met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772). 8.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 12 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:532), vallen schulden die al betaald zijn, in principe niet onder de private schuldenregeling. Hier wordt alleen een uitzondering op gemaakt indien de ouder of toeslagpartner eerst een herstelbedrag heeft ontvangen en nadien een geldschuld (gedeeltelijk) heeft betaald, die anders door Sociale Banken Nederland (SBN), in opdracht van de Dienst Toeslagen, zou zijn betaald (Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, blz. 46). Hierbij heeft de wetgever ook voorzien in de situatie waar ouders in eerste instantie niet in aanmerking komen voor compensatie op grond van de lichte toets, maar die later alsnog gedupeerd blijken te zijn door bijvoorbeeld nieuwe inzichten bij de integrale beoordeling, en die mogelijk in de tijd tussen de twee beschikkingen ook al geldschulden afgelost hebben. Als de gedupeerde ouder in die periode een geldschuld (gedeeltelijk) heeft betaald, die door SBN, in opdracht van de Dienst Toeslagen zou zijn betaald, als deze schuld niet door de gedupeerde ouder of toeslagpartner zelf was betaald, wordt ook dit bedrag gecompenseerd (Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, blz. 46-47). In bovengenoemde uitspraak heeft de Afdeling vastgesteld dat de wetgever een gemotiveerde keuze heeft gemaakt om onder de regeling van artikel 4.3 van de Wht alleen afgeloste schulden te compenseren die betaald zijn met een bedrag dat vanuit de hersteloperatie is ontvangen. De achtergrond daarvan is te voorkomen dat geld dat bedoeld is voor herstel wordt aangewend om schulden mee te voldoen en zo incassomaatregelen af te wenden. De wetgever heeft dus duidelijk beoogd om verschil te maken tussen afgeloste private schulden die wel, en afgeloste private schulden die niet gecompenseerd worden en dat verschil afhankelijk gemaakt van de mogelijkheid om gelden van bijvoorbeeld de Catshuisregeling besteedbaar te houden zodat zoveel mogelijk een nieuwe start kan worden gemaakt. Die afweging hangt dus samen met het door de wetgever beoogde doel van de schuldenaanpak, waarover hij heeft opgemerkt dat het doel van de schuldenregeling niet is om het onrecht in het verleden te herstellen. Daarvoor heeft hij andere trajecten in het leven geroepen. Daarbij heeft hij ook onderkend dat dit zorgt voor situaties die onrechtvaardig kunnen voelen.
8.3. De Afdeling is van oordeel dat uit vorenstaande blijkt dat de wetgever de door [appellant] omschreven omstandigheden heeft voorzien en heeft betrokken in zijn afweging. De wetgever heeft met deze regeling niet beoogd om ouders volledig te compenseren. Anders dan [appellant] betoogt, is het niet in lijn met de bedoeling van de wetgever dat ook schulden die zijn afgelost voorafgaand aan de lichte toets voor compensatie in aanmerking zouden komen. Het ligt daarom in de rede dat pas vanaf de beschikking inzake de lichte toets aanspraak kan worden gemaakt op compensatie op grond van artikel 4.3 van de Wht. Hieraan is inherent dat het moment waarop een afgeloste schuld voor compensatie in aanmerking komt afhankelijk is van het moment waarop de minister een besluit neemt, maar dit is geen gevolg dat de wetgever niet onder ogen heeft gezien.
8.4. Ook de verwijzing van [appellant] naar artikel 2.20 van de Wht en het amendement Lodders gaat niet op. Op grond van artikel 2.20, tweede lid, van de Wht, geldt dat aanvragers van compensatie op grond van artikel 2.7 van de Wht (Catshuisregeling) van rechtswege een afkoelperiode hebben van 12 februari 2021 tot en met 1 mei 2021. Zoals de rechtbank in overweging 13.3 terecht heeft geoordeeld, heeft deze bepaling geen samenhang met de in deze procedure relevante vraag of [appellant] moet worden gecompenseerd voor de door hem afbetaalde schulden.
8.5. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
10. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Rietveld, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Rietveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025
1064
Bijlage
Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 2.7. Forfaitair bedrag voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. Aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel en daarvoor voor 1 januari 2024 een aanvraag heeft ingediend, kent de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve eenmalig een forfaitair bedrag toe van € 30.000, met dien verstande dat dit bedrag wordt verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met de bedragen die de aanvrager op het moment van toekenning van het forfaitaire bedrag al op grond van een herstelmaatregel heeft ontvangen. Bij vermindering tot nihil vindt geen toekenning plaats.
[…]
4. Een herstelmaatregel is:
a. toekenning van een hardheidstegemoetkoming als bedoeld in artikel 49 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, zoals dat luidde op 25 januari 2021;
b. toekenning van compensatie als bedoeld in artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, zoals dat luidde op 25 januari 2021, of als bedoeld in artikel 2.1;
c. toekenning van een O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, zoals dat luidde ten tijde van de aanvraag van de O/GS-tegemoetkoming, of als bedoeld in artikel 2.6;
d. het verlagen of op nihil vaststellen van een terug te vorderen bedrag kinderopvangtoeslag in bijzondere omstandigheden vanwege de onevenredigheid van de nadelige gevolgen van een beschikking tot vaststelling of tot terugvordering kinderopvangtoeslag in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen;
e. het vaststellen van het recht op kinderopvangtoeslag naar rato van het bedrag van de kosten van kinderopvang waarvan aannemelijk is dat het tijdig is betaald;
f. herziening van een op 23 oktober 2019 onherroepelijk vaststaande beschikking tot terugvordering kinderopvangtoeslag, in bijzondere omstandigheden vanwege de onevenredigheid van de nadelige gevolgen van deze beschikking in verhouding tot de met de beschikking te dienen doelen; of
g. herziening van een op 23 oktober 2019 onherroepelijk vaststaande beschikking tot toekenning kinderopvangtoeslag waarbij het recht op kinderopvangtoeslag wordt vastgesteld naar rato van het bedrag van de kosten van kinderopvang waarvan aannemelijk is dat het tijdig is betaald.
[…]
Artikel 4.1 Overneming of betaling privaatrechtelijke geldschulden gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag, partner en ex-partner van gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag
1. Onze Minister neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, of een ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend, tenzij op die aanvrager, die partner of die ex-partner artikel 4.6 of 4.7 van toepassing is.
2. De geldschulden die worden overgenomen:
a. zijn ontstaan na 31 december 2005;
b. waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
c. zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
[…]
Artikel 4.3. Compensatie afgeloste privaatrechtelijke geldschulden gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag en partner.
1. Aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of aan een ex-partner, die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend, verleent Onze Minister op aanvraag compensatie voor een afgeloste geldschuld die op grond van artikel 4.1 voor overneming in aanmerking zou komen als deze niet voldaan was.
2. In afwijking van het eerste lid kan een aanvraag worden ingediend door degene, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel b of c, indien hij geen partner meer is op het tijdstip waarop die aanvraag wordt ingediend.
3. De compensatie wordt verleend voor een geldschuld en kosten die zijn voldaan door een aanvrager als bedoeld in het eerste lid, diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c of de ex-partner, die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend:
a. na het moment van het ontvangen van een bedrag op grond van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 dan wel de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid; of
b. tussen het moment van de dagtekening van de beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen waarin staat dat de Belastingdienst/Toeslagen vooralsnog geen reden ziet voor uitbetaling van een forfaitair bedrag en het moment van de dagtekening van de beschikking waarin toch recht op een forfaitair bedrag als bedoeld in de artikelen 2.7, eerste lid, of artikel 2.14h, eerste lid, is vastgesteld.
4. De compensatie wordt niet verleend indien artikel 4.6 of 4.7 wordt toegepast.
5. De hoogte van de compensatie voor een afgeloste geldschuld en kosten is gelijk aan het bedrag dat de aanvrager van de compensatie in de periode, bedoeld in het derde lid, onderdeel a of b, heeft afgelost aan opeisbare geldschulden en kosten, met een maximum van het bedrag dat hij ontvangen heeft op grond van een herstelmaatregel. Artikel 3.13, derde lid, is van toepassing.
Artikel 9.1. Hardheidsclausule
1. De Belastingdienst/Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.11a, 2.11b, 2.14, 2.14a, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning.
2.Voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard kan:
a. Onze Minister afwijken van artikel 2.15, 2.15a 3.13, 4.1, 4.2 of 4.3;
[…]