ECLI:NL:RVS:2025:3576

Raad van State

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
202406956/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Muggenburg Zuid en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden

Op 30 juli 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Muggenburg Zuid" dat door de raad van de gemeente Schagen was vastgesteld op 24 september 2024. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 750 woningen en een basisschool mogelijk in een agrarisch gebied in het zuiden van Schagen, met een nieuwe aansluiting op de provinciale weg N245. Een appellant, wonend in de nabijgelegen woonwijk Muggenburg, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest dat de uitvoering van het plan zijn woon- en leefklimaat schaadt door een toename van verkeer op de Zuiderweg, de enige ontsluitingsweg vanuit zijn wijk.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de belangen van de betrokkenen heeft afgewogen en dat de verkeersgeneratie van het plan, die maximaal 5.100 motorvoertuigen per etmaal zou opleveren, binnen de capaciteit van de Zuiderweg valt. De appellant heeft betoogd dat de verkeerssituatie op de Zuiderweg al problematisch is en dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de verkeersdruk tijdens piekmomenten en andere bouwprojecten in de omgeving. De Afdeling oordeelt echter dat de raad voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gevolgen van het plan voor de verkeersveiligheid en doorstroming aanvaardbaar zijn.

De Afdeling concludeert dat het beroep van de appellant ongegrond is en dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een goede ruimtelijke ordening en de beleidsruimte die de raad heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen, evenals de noodzaak voor appellanten om concrete feiten aan te dragen ter onderbouwing van hun bezwaren.

Uitspraak

202406956/1/R1.
Datum uitspraak: 30 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Schagen,
appellant,
en
de raad van de gemeente Schagen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Muggenburg Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de door de Afdeling gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), heeft gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 29 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 750 woningen en een basisschool mogelijk in een agrarisch gebied in het zuiden van Schagen. Ook voorziet het plan in een nieuwe aansluiting op de provinciale weg N245. Ten noorden van het plangebied ligt de bestaande woonwijk Muggenburg. [appellant] woont aan de [locatie] in die wijk op een afstand van ongeveer 30 m van het plangebied. Hij stelt dat de uitvoering van het plan zijn woon- en leefklimaat schaadt, omdat de beoogde ontsluiting van het plangebied volgens hem leidt tot een toename van verkeer op de Zuiderweg.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Bespreking van de beroepsgronden
4.       [appellant] betoogt dat het plan nadelige gevolgen heeft voor zijn woon- en leefklimaat. Hij stelt dat de beoogde enige ontsluiting van het plangebied zal leiden tot een onaanvaardbare toename van verkeer op de Zuiderweg. Dit is volgens [appellant] problematisch, omdat de Zuiderweg de enige ontsluitingsweg is vanuit de bestaande woonwijk Muggenburg waar hij woont. De Zuiderweg is volgens [appellant] momenteel al een zeer drukke weg met een slechte verkeersdoorstroming. De ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, zullen deze problemen volgens [appellant] alleen maar verergeren. [appellant] voert in het kader van zijn betoog dat op de Zuiderweg een onaanvaardbare verkeerssituatie zal ontstaan, aan dat ook in een ontsluiting vanuit het zuiden van het plangebied moet worden voorzien. In de Structuurvisie 2025 wordt al over deze ‘zuidelijke’ ontsluiting gesproken, aldus [appellant].
4.1.    De raad wijst er in zijn verweerschrift op dat de Structuurvisie 2025 is vervangen door de Omgevingsvisie 2040 stad Schagen die de raad op 9 juli 2024 heeft vastgesteld. De raad verwacht dat de ontwikkeling van het plan een totale verkeersgeneratie van maximaal 5.100 motorvoertuigen per etmaal oplevert. De raad stelt verder dat de Zuiderweg een gebiedsontsluitingsweg is met een maximale capaciteit die tussen de 20.000 en 25.000 motorvoertuigen per etmaal ligt. Aangezien de feitelijke verkeersintensiteit volgens de meest recente tellingen op 9.940 motorvoertuigen per etmaal ligt, is er volgens de raad nog ruim voldoende capaciteit over en kan het extra verkeersaanbod dat ontstaat door de ontwikkeling van het plan, goed worden opgevangen. De raad verwacht dat dit in de periode tot 2040 ook zo zal blijven.
4.2.    In reactie op het verweerschrift betoogt [appellant] dat de raad er geen rekening mee heeft gehouden dat de Zuiderweg een spoorwegovergang kent die acht maal per uur sluit en tot forse verkeersopstoppingen leidt. Meer in het algemeen zijn de verkeersmetingen waarop de raad zich baseert volgens [appellant] statisch en sluiten die niet aan bij de verkeersdruk zoals die wordt ervaren tijdens piekmomenten. Verder sluit het door de raad gehanteerde verkeersmodel volgens hem niet goed aan bij de praktijk. Volgens [appellant] heeft de raad bij het vaststellen van de actuele en toekomstige verkeersintensiteit ook onvoldoende rekening gehouden met eerder gerealiseerde en nog te realiseren andere bouwprojecten. Ten slotte stelt [appellant] dat het formeel weliswaar juist is dat de Structuurvisie 2025 niet meer geldt, maar dat dit niet wegneemt dat de raad onvoldoende aandacht heeft besteed aan de mogelijkheid van een extra ontsluiting aan de zuidzijde van het plangebied.
4.3.    De Afdeling stelt vast dat de raad zich bij het berekenen van de verkeersgeneratie van de in het plan voorziene woningen en basisschool heeft gebaseerd op cijfers van het CROW. Wat [appellant] aanvoert, geeft geen grond om aan de juistheid van die berekening te twijfelen.
Het is aannemelijk dat het verkeer vanuit en naar het plangebied voor een belangrijk deel zal worden afgewikkeld via het gedeelte van de N245 dat ten noorden van de nieuwe aansluiting op die weg ligt. Het gaat dan in het bijzonder om verkeer naar en van de overige wijken van Schagen en bestemmingen ten noorden daarvan. Een ander, eveneens substantieel deel van het verkeer zal naar verwachting echter gebruik maken van het gedeelte van de N245 ten zuiden van de nieuwe aansluiting. In dat geval betreft het vooral verkeer naar en van Alkmaar en bestemmingen ten zuiden daarvan. Dit laatste verkeer zal in elk geval niet terecht komen op de Zuiderweg, die een aftakking van de N245 vormt die ten noorden van de voorziene nieuwe ontsluiting ligt. Verder zal het verkeer dat gebruik maakt van het gedeelte van de N245 ten noorden van de nieuwe ontsluiting, ook niet in volle omvang gebruik maken van de Zuiderweg. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het centrum van Schagen ook bereikbaar is via andere wegen dan de Zuiderweg en dat een route via de Zuiderweg minder voor de hand ligt om vanaf de N245 bestemmingen ten noorden van Schagen te bereiken. In verband daarmee valt van de ontwikkeling van het plan weliswaar een zekere toename van het verkeersaanbod op de Zuiderweg te verwachten, maar zal die toename beperkt zijn.
Het voorgaande brengt met zich dat ook als de raad de maximale capaciteit van de Zuiderweg te gunstig zou hebben beoordeeld en als hij los van de planontwikkeling het verkeersaanbod op die weg zou hebben onderschat, dit niet snel tot de conclusie leidt dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen zoals hij heeft gedaan. Naar het oordeel van de Afdeling biedt wat [appellant] aanvoert over de bestaande situatie op de Zuiderweg, waaronder de aanwezigheid van de spoorwegovergang, in het licht daarvan geen grond voor het oordeel dat de raad de gevolgen van het plan voor de verkeersveiligheid en vlotte doorstroming van het verkeer op de Zuiderweg niet aanvaardbaar heeft mogen achten. Datzelfde geldt voor wat hij naar voren brengt over de verwachte ontwikkeling van het verkeersaanbod gedurende de komende jaren. Daarbij betrekt de Afdeling dat [appellant] geen concrete feiten noemt ter onderbouwing van zijn betoog dat het door de raad gebruikte verkeersmodel op onjuiste uitgangspunten berust, afgezien van de hiervoor al besproken aanwezigheid van de spoorwegovergang en het achterwege blijven van een tweede, zuidelijke ontsluiting voor het plangebied. Waar het gaat om die zuidelijke ontsluiting is de Afdeling van oordeel dat de raad voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op de Zuiderweg in ieder geval niet een zodanig ernstige verkeerssituatie dreigt te ontstaan door het plan, dat dat plan om die reden niet had mogen worden vastgesteld zonder een dergelijke ontsluiting. Onder die omstandigheid was de raad ook niet gehouden bij het verdere onderzoek rekening te houden met het alsnog realiseren van deze ontsluiting.
Het betoog van [appellant] slaagt niet. Nu de Afdeling om inhoudelijke redenen tot deze conclusie komt, behoeft het betoog van de raad dat het relativiteitsvereiste dat is opgenomen in artikel 8:69a van de Awb zich verzet tegen het vernietigen van het besluit op de desbetreffende beroepsgronden, geen verdere bespreking meer.
4.4.    Voor zover [appellant] betoogt dat niet alleen hij, maar ook anderen in zijn wijk worden geraakt door het bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat in artikel 8:69a van de Awb besloten ligt dat degene die vernietiging van een besluit beoogt, zich in beginsel niet met succes kan beroepen op belangen van anderen. De Afdeling wijst in dat verband op haar uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.10. Dit betekent dat het beroep in zoverre op voorhand niet tot vernietiging van het besluit kan leiden.
Ook het betoog van [appellant] dat de projectontwikkelaar ondanks de lopende beroepsprocedure reeds is gestart met bouwwerkzaamheden ter uitvoering van het plan, kan niet leiden tot vernietiging van het besluit. Deze omstandigheid kan, wat daarvan overigens zij, namelijk niet met terugwerkende kracht tot de conclusie leiden dat het besluit van de raad tot vaststelling van het plan onrechtmatig is.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025
195