ECLI:NL:RVS:2025:3588

Raad van State

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
202306264/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over handhaving van een last onder dwangsom met betrekking tot het gebruik van een binnenterrein als parkeervoorziening in Den Haag

In deze tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gedateerd 30 juli 2025, wordt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag opgedragen om een eerder besluit te herstellen. Dit besluit, dat op 14 juli 2021 werd genomen, hield een last onder dwangsom in om het gebruik van het binnenterrein achter het perceel Vijzelstraat 75 in Den Haag als parkeervoorziening te beëindigen. De Afdeling had in een eerdere tussenuitspraak op 18 december 2024 vastgesteld dat het college bij Keizerrijk B.V. de gerechtvaardigde verwachting had gewekt dat het binnenterrein als parkeerterrein mocht worden gebruikt. De Afdeling oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom andere belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, zwaarder wogen dan de verwachtingen van Keizerrijk B.V. Het college had de opdracht gekregen om binnen tien weken het gebrek in de motivering te herstellen, maar in de nadere motivering van 19 februari 2025 voldeed het college niet aan deze opdracht. De Afdeling concludeert dat het college de belangen van Keizerrijk B.V. onvoldoende heeft betrokken en dat de schadevergoeding voor de geleden schade niet adequaat is behandeld. De Afdeling geeft het college de gelegenheid om het gebrek binnen twee maanden te herstellen en de uitkomst aan de Afdeling en Keizerrijk B.V. te communiceren. De einduitspraak zal later beslissen over de beroepsgronden van Keizerrijk B.V. en de vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

202306264/2/R3.
Datum uitspraak: 30 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
Keizerrijk Investments B.V., gevestigd in Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 augustus 2023 in zaken nrs. 21/5265, 21/5281 in het geding tussen:
Keizerrijk B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5240 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen tien weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 14 juli 2021, waarbij de last onder dwangsom om het gebruik van het binnenterrein achter het perceel Vijzelstraat 75 in Den Haag als parkeervoorziening te beëindigen, in stand is gelaten, te herstellen.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college bij brief van 19 februari 2025 een nadere motivering van het besluit van 14 juli 2021 gegeven en de last onder dwangsom, die het college in het besluit van 14 juli 2021 aan Keizerrijk B.V. heeft opgelegd, in stand gehouden.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Keizerrijk B.V. een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
Keizerrijk B.V. heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2025, waar Keizerrijk B.V., vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat in Honselersdijk, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Remeijer-Schmitz zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Bij besluit van 3 december 2020 heeft het college aan Keizerrijk B.V. een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Tussenuitspraak
2.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het college bij Keizerrijk B.V. de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat zij het binnenterrein als parkeerterrein voor de woningen aan de Marcelisstraat 73 mocht gebruiken en het college daartegen niet handhavend zou optreden. Onder 7.3 heeft de Afdeling vervolgens overwogen dat deze gerechtvaardigde verwachtingen niet altijd moeten worden gehonoreerd. Andere belangen, zoals het algemeen belang of het belang van derden, kunnen zwaarder wegen. Die belangenafweging heeft het college echter niet gemaakt. Het college heeft in zijn besluit van 14 juli 2021 namelijk niet gemotiveerd of en zo ja welke belangen zwaarder wegen dan het honoreren van de bij Keizerrijk B.V. gewekte verwachtingen, omdat het college de betrokken belangen in het besluit van 14 juli 2021 in het geheel niet heeft afgewogen, zo overweegt de Afdeling in de tussenuitspraak.
Met toepassing van artikel 8:51d van de Awb heeft de Afdeling het college daarom opgedragen om binnen tien weken na verzending de geconstateerde gebreken te herstellen. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het college de gebreken kan herstellen door alsnog toereikend te motiveren of en zo ja welke andere belangen zwaarder wegen dan de bij Keizerrijk B.V. gewekte verwachtingen, zodat niet van handhavend optreden hoeft te worden afgezien, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen. Daarbij heeft de Afdeling het college ook opgedragen om af te wegen of de verplichting bestaat om de schade, die Keizerrijk B.V. mogelijk heeft geleden als gevolg van het gewekte vertrouwen, te vergoeden.
Herstel
3.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college met de nadere motivering van 19 februari 2025 (hierna: de nadere motivering) de motivering van het besluit van 14 juli 2021 op het bezwaarschrift van Keizerrijk B.V. aangevuld. Daarbij heeft het college de opgelegde last onder dwangsom in stand gehouden. Het college wijst daarbij op een motie die in de gemeenteraadsvergadering van 20 december 2018 is aangenomen om tuinen op het betrokken binnenterrein mogelijk te maken. Omwonenden hebben namelijk de wens om op het binnenterrein tuinen te realiseren. Volgens het college wegen de belangen van die omwonenden van het binnenterrein en het belang van handhaving van de bestemming die het bestemmingsplan toekent aan de gronden van het perceel zwaarder dan de verwachtingen die het college bij Keizerrijk B.V. heeft gewekt. Verder wijst het college erop dat Keizerrijk B.V. bij eventuele schade door het nader besluit een onderbouwd verzoek om schadevergoeding kan indienen bij de gemeente.
4.       De Afdeling zal hierna op basis van de door Keizerrijk B.V. ingebrachte zienswijze beoordelen of het college met de nadere motivering van het besluit op bezwaar heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.
Beoordeling zienswijze Keizerrijk B.V.
5.       Keizerrijk B.V. betoogt dat het college haar belangen onvoldoende heeft betrokken bij zijn nadere motivering. Hiertoe voert zij aan dat het college in de nadere motivering uitsluitend de belangen van de omwonenden en het belang van handhaving van de bestemming bespreekt, zonder daarbij de belangen van Keizerrijk B.V. te betrekken. Volgens Keizerrijk B.V. heeft het college haar belangen voorafgaand aan de nadere motivering ook niet goed in beeld gebracht. Het college heeft namelijk niet bij Keizerrijk B.V. geïnformeerd naar haar belangen en ook niet welke schade en welk nadeel, ontstaan als gevolg van de gewekte verwachtingen, zij heeft geleden en wat de omvang van die schade is. Keizerrijk B.V. vindt dat het college de verschillende belangen niet zorgvuldig heeft kunnen afwegen, omdat het college de schade die Keizerrijk B.V. door de gewekte verwachtingen heeft geleden niet goed in beeld heeft gebracht.
5.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft Keizerrijk B.V. terecht aangevoerd dat het college haar belangen onvoldoende heeft betrokken in de nadere motivering. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt. Uit de nadere motivering wordt duidelijk dat het college de belangen van de omwonenden als derden en het algemeen belang bij handhaving van het bestemmingsplan zwaarder vindt wegen. Om alle betrokken belangen zorgvuldig af te kunnen wegen, dient het college echter alle belangen te inventariseren en vervolgens af te wegen. Het college moet dus ook nagaan welke belangen Keizerrijk B.V. heeft bij het honoreren van het gewekte vertrouwen. Het college moet daarbij betrekken welk nadeel Keizerrijk B.V. ondervindt of welke schade Keizerrijk B.V. lijdt als het gewekte vertrouwen niet gehonoreerd wordt, terwijl zij op basis van het gewekte vertrouwen handelingen heeft verricht of nagelaten. Vervolgens dient het college deugdelijk te motiveren welke belangen zwaarder wegen en waarom deze belangen volgens het college zwaarder wegen.
Omdat de nadere motivering geen blijk geeft van een inventarisatie en afweging van de belangen van Keizerrijk B.V., waaronder het ondervonden nadeel en de schade, is de Afdeling van oordeel dat het college niet toereikend heeft gemotiveerd waarom de door het college omschreven belangen zwaarder wegen dan het bij Keizerrijk B.V. gewekte vertrouwen. Het voorgaande betekent dat het in overweging 7.3 en 9 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet is hersteld met de nadere motivering.
Het betoog slaagt.
6.       Keizerrijk B.V. betoogt ook nog dat het college de vergoeding van de door Keizerijk B.V. geleden schade ten onrechte niet heeft betrokken in de nadere motivering. Volgens Keizerrijk B.V. schuift het college het vergoeden van de schade voor zich uit, omdat het college niet de schadevergoeding als onderdeel in de besluitvorming heeft opgenomen. In plaats daarvan heeft het college Keizerrijk B.V. er in de nadere motivering op gewezen dat zij bij eventuele schade een verzoek om schadevergoeding kan indienen. Daarmee heeft het college volgens Keizerrijk B.V. niet aan de opdracht uit de tussenuitspraak voldaan.
6.1.    In overweging 9 van de tussenuitspraak draagt de Afdeling het college op om af te wegen of de verplichting bestaat om de schade, die Keizerrijk B.V. mogelijk heeft geleden als gevolg van het gewekte vertrouwen, te vergoeden. De Afdeling is van oordeel dat het college hier in de nadere motivering niet aan heeft voldaan door uitsluitend te benoemen dat Keizerrijk B.V. bij eventuele schade een onderbouwd verzoek om schadevergoeding kan indienen. Naar het oordeel van de Afdeling had het college de vergoeding van de schade als onderdeel in de besluitvorming moeten opnemen. Keizerrijk B.V. heeft dus terecht aangevoerd dat het college ook op dit punt niet aan de opdracht uit de tussenuitspraak heeft voldaan.
Het betoog slaagt.
Conclusie
7.       Gelet op wat de Afdeling hiervoor onder 5.1 en 6.1 heeft overwogen, heeft het college met de nadere motivering het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet hersteld. Zoals op de zitting al met partijen is afgesproken, ziet de Afdeling in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om het college op grond van artikel 8:51d van de Awb in de gelegenheid te stellen om het gebrek binnen twee maanden, met ingang van de dag van de zitting op 18 juli 2025, te herstellen. Het college kan het gebrek herstellen door alsnog alle betrokken belangen te inventariseren en af te wegen, waaronder de belangen die Keizerrijk B.V. heeft bij het honoreren van het gewekte vertrouwen. Het college moet daarbij ook betrekken welk nadeel Keizerrijk B.V. ondervindt of welke schade Keizerrijk B.V. lijdt als gevolg van het gewekte vertrouwen.
Vervolgens dient het college alsnog toereikend te motiveren of en zo ja welke andere belangen zwaarder wegen dan de bij Keizerrijk B.V. gewekte verwachtingen, zodat niet van handhavend optreden hoeft te worden afgezien, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen. In die afweging dient het college expliciet te betrekken of er een verplichting bestaat om de schade, die Keizerrijk B.V. mogelijk heeft geleden als gevolg van het gewekte vertrouwen, te vergoeden en zo ja, welke schade dan voor vergoeding in aanmerking komt. Als het college tot de conclusie komt dat er sprake is van zulke schade, dient het de vergoeding van die schade in de besluitvorming te betrekken. Het college moet de Afdeling en andere partijen de uitkomst mededelen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en mededelen.
8.       Zoals in de tussenuitspraak van 18 december 2024 is overwogen, zal de Afdeling de beroepsgronden van Keizerrijk B.V. met betrekking tot het oordeel van de rechtbank dat het college de door Keizerrijk B.V. aangevraagde omgevingsvergunning voor gebruik van het binnenterrein als parkeerterrein mocht weigeren in de einduitspraak behandelen.
9.       In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op om uiterlijk op 18 september 2025:
- met inachtneming van overweging 5.1, 6.1, en 7 het daar omschreven gebrek in het besluit van 14 juli 2021, met kenmerk B.2.20.4318.001, te herstellen, en
- de Afdeling en Keizerrijk B.V. de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025
884-1117