ECLI:NL:RVS:2025:3608
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 18 april 2025 een aanvraag van betrokkene om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De minister had deze aanvraag eerder op 26 november 2024 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen en vernietigde het besluit, waarbij de minister werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De minister ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 1 augustus 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister niet voldoende had gemotiveerd hoe de slechte humanitaire situatie in Jemen en andere relevante omstandigheden in de beoordeling waren meegenomen. De enige grief van de minister werd verworpen, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De minister werd bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene, die op € 907,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de minister bij besluiten omtrent asielaanvragen, vooral in het licht van de humanitaire situatie in het land van herkomst van de aanvrager.