ECLI:NL:RVS:2025:3655
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake inreisverbod en vertrek uit de Europese Unie
Op 1 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een besluit genomen waarbij appellant is opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten en een inreisverbod tegen hem is uitgevaardigd. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 28 november 2024 het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door mr. E.R. Weegenaar, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld. In de overwegingen van de uitspraak wordt opgemerkt dat het hoger beroep zich niet richt tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat appellant niet heeft uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hem onjuist is. Hierdoor kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals bepaald in artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. W.M. Vos, griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 augustus 2025.