ECLI:NL:RBDHA:2024:22954

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
NL24.4814 en NL24.4815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een terugkeerbesluit en inreisverbod aan een vreemdeling met een asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod beoordeeld. Eiser, een Oezbeekse vreemdeling, had op 1 februari 2024 een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd gekregen, omdat hij niet langer rechtmatig in Nederland verbleef. Eiser was het niet eens met deze besluiten en voerde aan dat verweerder niet had gemotiveerd waarom er geen lichtere maatregel was opgelegd en dat zijn aanstaande asielaanvraag niet was meegenomen in de beslissing.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat eiser op het moment van oplegging van het terugkeerbesluit niet rechtmatig in Nederland verbleef, aangezien zijn visum was verlopen en hij geen melding had gemaakt van zijn onrechtmatig verblijf. De rechtbank concludeert dat de gegeven vertrektermijn van vier weken voldoende was en dat een lichtere maatregel niet aan de orde was. Bovendien wordt opgemerkt dat de asielaanvraag van eiser, die na de oplegging van het terugkeerbesluit werd ingediend, niet afdoet aan de rechtmatigheid van het besluit.

Wat betreft het inreisverbod, oordeelt de rechtbank dat verweerder op goede gronden een inreisverbod van twee jaar heeft opgelegd, omdat eiser de vrije termijn met meer dan negentig dagen had overschreden. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie die bevestigt dat een inreisverbod tijdelijk wordt opgeschort bij het indienen van een asielaanvraag, maar weer van kracht wordt als de aanvraag wordt afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, met de beslissing dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.4814 en NL24.4815
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Met het bestreden besluit van 1 februari 2024 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedag] 1966 en heeft de Oezbeekse nationaliteit. Eiser is op 1 februari 2024 door de vreemdelingenpolitie opgehouden om onderzoek te doen naar zijn identiteit. De ophouding is diezelfde dag geëindigd. Voorafgaand aan het beëindigen van de ophouding is aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken opgelegd alsook een inreisverbod voor de duur van twee jaar, omdat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verblijft.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom er geen lichtere maatregel is opgelegd, zoals bijvoorbeeld gecontroleerd vertrek. Ook heeft verweerder niet gemotiveerd waarom het terugkeerbesluit en het inreisverbod zijn opgelegd. Verder is eiser voornemens een asielaanvraag in te dienen en ook daarom kunnen het opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod geen stand houden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Terugkeerbesluit
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht een terugkeerbesluit aan eiser heeft opgelegd. Niet is gebleken dat eiser op het moment van opleggen van het terugkeerbesluit rechtmatig in Nederland verbleef. Zo is het visum van eiser verlopen en heeft hij van zijn onrechtmatig verblijf geen mededeling gedaan aan de Korpschef. Daarnaast beschikt hij niet over voldoende middelen van bestaan. Gelet op de gegeven vertrektermijn van vier weken heeft eiser de mogelijkheid gekregen om binnen deze termijn te vertrekken. Het opleggen van een lichtere maatregel of een gecontroleerd vertrek is dan ook niet aan de orde.
6.1.
Tijdens het gehoor voorafgaand aan het opgelegde terugkeerbesluit is eiser geïnformeerd over het voornemen om hem een terugkeerbesluit op te leggen en de gevolgen daarvan. Eiser is daarbij in staat gesteld zijn zienswijze over het voorgenomen besluit te geven en zijn persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen. Verweerder heeft in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om van het opleggen van een terugkeerbesluit af te zien. Verweerder heeft er in het verweerschrift terecht op gewezen dat eiser de asielaanvraag pas na de oplegging van het terugkeerbesluit heeft ingediend, zodat verweerder daar geen rekening mee hoefde te houden. [2] Naar het oordeel van de rechtbank is het terugkeerbesluit op goede gronden genomen. De later door eiser ingediende asielaanvraag leidt weliswaar tot opschorting van het terugkeerbesluit, maar doet niet af aan de rechtmatigheid of geldigheid daarvan.
Inreisverbod
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder op goede gronden aan eiser een inreisverbod van twee jaar heeft opgelegd. Verweerder kan een inreisverbod uitvaardigen als een vreemdeling de vrije termijn met meer dan drie dagen heeft overschreden. [3] Bij een overschrijding van de vrije termijn met meer dan negentig dagen bedraagt het inreisverbod ten hoogste twee jaren. [4] Nu eiser de vrije termijn heeft overschreden met meer dan negentig dagen, kon verweerder een inreisverbod van twee jaar opleggen.
7.1.
Voor zover eiser stelt dat het inreisverbod niet in stand kan blijven, omdat hij een asielaanvraag heeft ingediend, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 25 september 2013 [5] . Hieruit volgt dat het inreisverbod tijdelijk wordt opgeschort op het moment dat een vreemdeling een asielaanvraag indient en weer herleeft als de asielaanvraag wordt afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat voornoemd inreisverbod nog steeds van kracht is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt ook buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [6] .
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep
of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1346.
3.Artikel 66a, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en paragraaf A4/2.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Artikel 6.5a, eerste en tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.