ECLI:NL:RVS:2025:3664
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot onmiddellijke uitzetting uit de Europese Unie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 23 februari 2023 is genomen. Dit besluit verplicht appellant om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, heeft op 31 augustus 2023 het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Karsten, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling neemt de motivering van de rechtbank over en oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling stelt vast dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, zoals bedoeld in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Uiteindelijk is het hoger beroep ongegrond verklaard en bevestigt de Afdeling de uitspraak van de rechtbank. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025.