ECLI:NL:RVS:2025:3672

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
v
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake bewaring van een vreemdeling

Op 6 augustus 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 5 december 2024. In deze zaak was betrokkene, een vreemdeling, op 13 november 2024 door de minister in bewaring gesteld. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, de maatregel van bewaring opgeheven en schadevergoeding toegekend. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling heeft overwogen dat de minister terecht in hoger beroep is gegaan, omdat het zicht op uitzetting naar Libië binnen een redelijke termijn ontbreekt. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokken vreemdeling en de verantwoordelijkheden van de overheid in het kader van vreemdelingenbewaring.

Uitspraak

202407490/1/V3.
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 5 december 2024 in zaak nr. NL24.45123 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2024 heeft de minister betrokkene in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 5 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. S.T.V. Le, advocaat in Rotterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De minister komt terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat het zicht op uitzetting naar Libië binnen een redelijke termijn ontbreekt. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 9 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3070.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep van de minister is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken en de Afdeling ook ambtshalve geen reden ziet om de bewaring onrechtmatig te achten, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 5 december 2024 in zaak nr. NL24.45123;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.      wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025
47-1085