ECLI:NL:RVS:2025:3673

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
202500996/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister van Asiel en Migratie

Op 6 augustus 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 11 februari 2025 geoordeeld dat de minister de aanvraag van betrokkene om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ten onrechte had afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van de minister, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met de uitspraak.

De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidde. De Raad oordeelde dat de minister niet deugdelijk had gemotiveerd dat betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in de Kwalificatierichtlijn. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister de proceskosten moest vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de minister bij besluiten omtrent asielaanvragen en de noodzaak om alle relevante omstandigheden in de beoordeling mee te nemen. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene, die in verband met het hoger beroep zijn gemaakt.

Uitspraak

202500996/1/V2.
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 11 februari 2025 in zaak nr. NL24.36596 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2024 heeft de minister een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 11 februari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler, advocaat in Emmen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Bij uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3153, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister de beoordeling in het beleid in paragraaf C7/19.4.2 van de Vc 2000 of in Jemen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Bij deze beoordeling zijn namelijk niet alle relevante omstandigheden globaal in aanmerking genomen. Gelet op deze uitspraak van de Afdeling, onder 4.2, 6 en 6.1, heeft de rechtbank dus terecht overwogen dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel, 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
1.1.    De enige grief slaagt niet.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. Het is alleen al daarom niet nodig wat de minister verder heeft aangevoerd over de individuele omstandigheden te bespreken. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Toonen, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Toonen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025
979