202404382/1/A2.
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Rotterdam,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 5 juni 2024 in zaak nr. C/10/679980 / KG ZA 24-508 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2024 heeft de burgemeester het op 20 mei 2024 aan [appellant] opgelegde tijdelijke huis- en contactverbod met achttien dagen verlengd.
Bij uitspraak van 5 juni 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 22 mei 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. B. Özates, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. I. Agatonovic en mr. A. Hielkema, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Aan het besluit van 29 mei 2024 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning nog steeds ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de achterblijvers oplevert. Sinds het besluit van 20 mei 2024 is de situatie feitelijk nog niet veranderd en de rust en stabiliteit zijn nog niet wedergekeerd, aldus de burgemeester. Dat komt mede doordat de hulpverlening nog niet op gang is gekomen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft, kort samengevat, geoordeeld dat ten tijde van haar uitspraak nog geen enkele vorm van hulpverlening was ingezet. Daarom was er ten tijde van de verlenging nog steeds sprake van gevaar.
Hoger beroep
Procesbelang
3. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat [appellant] geen rechtens te beschermen belang heeft in hoger beroep, omdat het huisverbod niet langer geldt.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:359), is de bestuursrechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dat van betekenis is voor het geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het doel dat een appellant voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. 3.2. De Afdeling is van oordeel dat hoewel het huisverbod is geëindigd, [appellant] nog een rechtens te beschermen belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 29 mei 2024.
3.3. Zoals de Afdeling in voormelde uitspraak ook heeft overwogen, impliceert een huisverbod, gelet op de gronden waarop dit wordt opgelegd, een publiekelijke afwijzing van het gedrag van de uithuisgeplaatste. Gelet hierop is tot op zekere hoogte aannemelijk dat [appellant] als gevolg van de verlenging van het huisverbod in zijn eer en goede naam is geschaad. Alleen al daarom kan het resultaat dat [appellant] nastreeft, te weten vernietiging van het besluit van 29 mei 2024, voor hem van meer dan principiële betekenis zijn.
Verlenging van het huisverbod
4. [appellant] heeft in hoger beroep, samengevat, betoogd dat er geen sprake was van gevaar. En mocht de Afdeling tot de conclusie komen dat er wel sprake was van gevaar, dan dient waarde te worden toegekend aan de omstandigheid dat de toegezegde hulpverlening niet op gang is gekomen en [appellant] daarom onnodig lang heeft moeten wachten om naar de woning te mogen terugkeren.
4.1. Dit betoog slaagt niet. Hiervoor is van betekenis dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, uit de gedingstukken blijkt dat ten tijde van de verlenging nog steeds sprake was van gevaar. Dat de oorzaak van het niet onmiddellijk op gang komen van de hulpverlening buiten de invloedssfeer van [appellant] lag, doet daar niet aan af.
Verzoek om schadevergoeding
5. [appellant] heeft de Afdeling verzocht de burgemeester te veroordelen tot vergoeding van schade die hij heeft geleden als gevolg van het besluit van 29 mei 2024. Aangezien dat besluit niet onrechtmatig is, zal de Afdeling dit verzoek afwijzen.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
7. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
8. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Engele, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Engele
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025
1033