202300587/1/A3.
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Rederij Lovers B.V., gevestigd in Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2022 in zaak nr. 20/3823 in het geding tussen:
Rederij Lovers
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2019, gewijzigd bij besluit van 7 november 2019, heeft het college 25 exploitatievergunningen voor de passagiersvaart van Rederij Lovers ingetrokken.
Bij besluit van 27 mei 2020 heeft het college het door Rederij Lovers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2022 heeft de rechtbank het door Rederij Lovers tegen dat besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 mei 2020 vernietigd, het besluit van 21 oktober 2019 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 27 mei 2020.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld. Rederij Lovers heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een zienswijze gegeven.
Bij brief van 18 maart 2025 heeft het college het hoger beroep ingetrokken.
Rederij Lovers en het college hebben nadere stukken ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn van vier weken verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft 25 exploitatievergunningen van Rederij Lovers voor de passagiersvaart ingetrokken, omdat het van mening is dat de vergunningen niet in gebruik zijn genomen. De rechtbank heeft het beroep van Rederij Lovers gegrond verklaard, omdat, vanwege de onzekerheid die was ontstaan op de markt van de passagiersvaart na uitspraken van de Afdeling, niet kan worden tegengeworpen dat de vergunningen niet eerder in gebruik waren genomen.
2. Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak. Het college heeft het hoger beroep echter bij brief van 18 maart 2025 ingetrokken. Dat heeft tot gevolg dat Rederij Lovers gebruik mag blijven maken van de aan haar verleende exploitatievergunningen.
Incidenteel hoger beroep
3. Rederij Lovers heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Naar aanleiding van het intrekken van het hoger beroep van het college, heeft Rederij Lovers de Afdeling medegedeeld dat zij haar incidenteel hoger beroep voortzet, voor zover dat betrekking heeft op het oordeel van de rechtbank dat het college in beginsel bevoegd is om de exploitatievergunning in te trekken, omdat die vergunning niet binnen een redelijke termijn in gebruik is genomen. Volgens Rederij Lovers heeft zij belang bij een inhoudelijk oordeel van de zaak, omdat het intrekken van het incidenteel hoger beroep ertoe zou leiden dat de uitspraak van de rechtbank gevolgen heeft voor besluitvorming over een eventuele nieuwe intrekking. Daarbij wijst zij op de Brummenjurisprudentie (zie bijv. de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AL0801). In een eventuele andere procedure zou de rechter van dit oordeel uit moeten gaan, aldus Rederij Lovers. 3.1. Het college betoogt dat Rederij Lovers geen belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het incidenteel hoger beroep. Volgens het college is de vrees van Rederij Lovers ongegrond, omdat de Brummenjurisprudentie alleen geldt als de bestuursrechter al over een besluit heeft geoordeeld en later opnieuw een beroep wordt ingesteld tegen een wijziging van dat besluit.
3.2. De Brummenjurisprudentie houdt in dat het niet instellen van hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank waarin zij beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen tot gevolg heeft dat in het vervolg van de procedure wordt uitgegaan van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden.
3.3. In dit geval is de Brummenjurisprudentie niet van toepassing, omdat het geschil eindigt met de intrekking van het hoger beroep door het college. In een eventuele procedure over een nieuw besluit tot intrekking van een exploitatievergunning kan opnieuw aan de orde gesteld worden of het college bevoegd was om de vergunning in te trekken omdat die niet binnen een redelijke termijn in gebruik is genomen. Het oordeel van de rechtbank daarover is niet bindend in een volgende procedure, omdat het daarin om een ander besluit gaat. Vergelijk daarvoor de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK6747. 3.4. De Afdeling is daarom van oordeel dat Rederij Lovers geen belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over haar incidenteel hoger beroep. Dit betekent dat het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
3.5. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Overschrijding redelijke termijn
4. Rederij Lovers heeft een verzoek om schadevergoeding gedaan, omdat de redelijke termijn is overschreden.
4.1. De redelijke termijn in deze procedure is met één jaar en ruim acht maanden overschreden. Dit betekent dat het aan Rederij Lovers toe te kennen bedrag € 2.000,00 is. De overschrijding is aan zowel de rechtbank en de Afdeling toe te rekenen. Dat betekent dat de Afdeling de Staat zal veroordelen tot een schadevergoeding van € 2.000,00 (13/20e deel te voldoen door de minister van Justitie en Veiligheid en 7/20e deel te voldoen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).
5. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt dus toegewezen.
6. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn aan de rechtbank en de Afdeling is toe te rekenen, moet de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) ieder de helft van de proceskosten vergoeden voor het verzoek om schadevergoeding. Bij de berekening van de kosten zal wat betreft de zwaarte van de zaak de wegingsfactor licht (0,5) worden gehanteerd, omdat het hier alleen gaat om beantwoording van de vraag of de redelijke termijn is overschreden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Rederij Lovers B.V. in verband met de behandeling van het incidenteel hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
III. wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
IV. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) om aan Rederij Lovers B.V. te betalen een vergoeding voor immateriële schade van € 1.300,00;
V. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan Rederij Lovers B.V. te betalen een vergoeding voor immateriële schade van € 700,00;
VI. veroordeelt Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij Rederij Lovers B.V. in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50 (€ 226,75 te voldoen door de minister van Justitie en Veiligheid en € 226,75 te voldoen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025
1071