ECLI:NL:RVS:2025:3723
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 16 april 2025 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke op 1 februari 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. De minister van Asiel en Migratie verklaarde het bezwaar van de appellant op 27 februari 2025 ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop de appellant hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, advocaat in Arnhem.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, waarbij de Afdeling oordeelde dat de vragen in het hogerberoepschrift niet van belang waren voor de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak is gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.