ECLI:NL:RVS:2025:3171

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
202405318/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Den Haag

In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 januari 2023 een aanvraag van de appellant voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 6 november 2023 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 25 juli 2024 het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Aydin, heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 9 juli 2025 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er een wettelijke basis is voor het toepassen van het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond. De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder de claim dat het mvv-vereiste in strijd is met het AP en dat er geen dwingende reden van algemeen belang is, verworpen. De Raad heeft vastgesteld dat het effectief beheer van migratiestromen een legitieme reden is voor het opnieuw toepassen van het mvv-vereiste voor Turkse onderdanen die in Nederland als zelfstandige willen werken.

De Raad heeft ook geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag van de appellant niet onevenredig bezwarend is en dat er geen sprake is van discriminatie op basis van nationaliteit. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en de Raad heeft de grieven van de appellant verworpen. De zaak benadrukt de strikte toepassing van het mvv-vereiste en de noodzaak voor Turkse onderdanen om aan specifieke voorwaarden te voldoen om in Nederland te kunnen verblijven en werken.

Uitspraak

202405318/1/V3.
Datum uitspraak: 9 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 25 juli 2024 in zaak nr. NL23.38138 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 6 november 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juli 2024 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Aydin, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1.1.    Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De uitspraak van de rechtbank
Het hoger beroep van appellant
Omdat de betogen in de tweede tot en met de vijfde grief elkaar gedeeltelijk overlappen en appellant in de derde grief argumenten aandraagt die feitelijk op een ander onderdeel van de toetsing zien dan hij te kennen geeft, worden de grieven twee tot en met vijf hieronder per onderwerp en niet per grief besproken.
Beoordeling van het hoger beroep
Een wettelijke grondslag
4.1.    Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat er een wettelijke basis bestaat voor het toepassen van het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond, namelijk artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000, en dat de bevoegdheid tot afwijzing van de aanvraag daarom niet uit het beleid in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 zelf voortvloeit. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2935, onder 4.1 en 4.2, waarin de uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 3 juni 2024 is vernietigd.
4.2.    Zoals de rechtbank verder terecht heeft overwogen, legt het beleid in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 uit hoe de minister toepassing geeft aan artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000. Omdat in de beleidsregel niet het Unierecht maar het nationale recht wordt uitgelegd, bestaat al hierom geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.
4.3.    Ook het betoog van appellant dat artikel 41, eerste lid, van het AP het invoeren van strengere regels verbiedt, slaagt niet. Zoals volgt uit  rechtspraak van het Hof is een nieuwe beperking als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het AP verboden, tenzij deze rechtvaardiging vindt in een dwingende reden van algemeen belang, geschikt is om de verwezenlijking van het nagestreefde legitieme doel te waarborgen en niet verder gaat dan nodig is voor het bereiken daarvan. Zie het arrest van het Hof van 10 juli 2014, Dogan, ECLI:EU:C:2014:2066, onder 37. Of daaraan in dit geval wordt voldaan, beoordeelt de Afdeling hierna.
4.4.    De eerste grief faalt.
Dwingende reden van algemeen belang
5.1.    Appellant betoogt tevergeefs dat de werkelijke dwingende reden van algemeen belang voor herinvoering van het mvv-vereiste de inburgeringsplicht is. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 1 juli 2025, onder 7.4 heeft overwogen, volgt uit de brief van de minister van 5 juli 2022 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2021/22, 32 824, nr. 366) en het WBV 2022/23 (Stcrt. 2022, nr. 25406), in onderlinge samenhang gelezen, voldoende duidelijk dat de minister het effectief beheer van de migratiestromen, het voorkomen en tegengaan van illegaal verblijf en het voorkomen van illegale arbeid, als dwingende reden van algemeen belang heeft beoogd bij het opnieuw toepassen van het mvv-vereiste bij Turkse onderdanen die in Nederland arbeid als zelfstandige willen verrichten. Bovendien zijn Turkse nieuwkomers die verblijf willen in Nederland om arbeid als zelfstandige te verrichten en voor dat verblijfsdoel een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aanvragen, niet inburgeringsplichtig, omdat het verrichten van arbeid als zelfstandige een tijdelijk verblijfsdoel is in de zin van de Wet inburgering 2021. Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2025, onder 7.5.
5.2.    Onder verwijzing naar het arrest Yön heeft de rechtbank terecht overwogen dat het effectief beheer van migratiestromen een dwingende reden van algemeen belang kan vormen om het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond in te voeren en dat aan het vereiste dat er een dwingende reden van algemeen belang bestaat dus is voldaan. Dit geldt ook als het gaat om een, van alle vreemdelingen die illegaal in Nederland verblijven en arbeid verrichten, gering percentage Turkse vreemdelingen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de omstandigheid dat er ook andere vreemdelingen in Nederland illegaal werken en verblijven, niet afdoet aan de conclusie dat met het invoeren van het mvv-vereiste voor Turkse onderdanen illegale arbeid kan worden beperkt en er daarom een dwingende reden van algemeen belang is. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2025, onder 7.6.
5.3.    Appellant heeft niet onderkend dat de door hem aangevallen overweging van de rechtbank niet alleen over het totaal aantal aanvragen van Turkse onderdanen voor het verrichten van arbeid als zelfstandige in de afgelopen jaren gaat, maar vooral over het hoge percentage afwijzingen van deze aanvragen en de gevolgen daarvan. Zoals de rechtbank heeft overwogen, blijkt uit de door de minister overgelegde cijfers en de toelichting daarop dat een groot deel van de aanvragen wordt afgewezen, en dat daaruit kan worden opgemaakt dat de afgelopen jaren een substantieel aantal Turkse onderdanen gedurende de looptijd van hun aanvraag illegaal in Nederland verblijft en werkt.
Dat de cijfers van het aantal ingediende aanvragen tot 2022 lager zijn, doet niet af aan de omstandigheid dat de meeste aanvragen worden afgewezen en dat dit leidt tot illegaal verblijf en illegale arbeid, wat de minister wil voorkomen door het weer toepassen van het mvv-vereiste.
5.4.    Het betoog van appellant dat de vele afwijzingen worden veroorzaakt door het ontbreken van openbare werkinstructies en beleidsregels waarin de werkwijze van de minister of van de RvO nader wordt toegelicht, slaagt ook niet. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:734, onder 5.1, is in bijlage 8aa, behorend bij artikel 3.20a, vierde lid, van het VV 2000, en paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 expliciet opgesomd welke stukken en gegevens een Turkse vreemdeling bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige over moet leggen, en welke feitelijke informatie deze moeten bevatten. Een Turkse vreemdeling kan dus bijlage 8aa en paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 raadplegen om te weten wat hij over moet leggen.
Geschiktheid van de maatregel
De evenredigheid van de maatregel
7.1.    Dat de minister met de door appellant genoemde maatregelen het beoogde doel zou kunnen bewerkstelligen, volgt de Afdeling niet. Met het voorstel om een inhoudelijke beoordeling aan het loket te laten verrichten, gaat appellant er namelijk aan voorbij dat de minister juist voorafgaand aan de feitelijke binnenkomst van de Turkse zelfstandige wil handelen, door illegale migratie te voorkomen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2025, onder 9.3.1. Dat een betere beoordeling bij aanvragen van een Schengenvisum een geschikte, minder vergaande maatregel zou kunnen zijn die het beoogde doel kan bewerkstellen, volgt de Afdeling ook niet. Een Schengenvisum is namelijk alleen bestemd voor een verblijf van maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen in het Schengengebied, niet voor langdurig verblijf in Nederland. Bovendien kan een Schengenvisum in een ander Schengenland dan Nederland worden aangevraagd, waarna op dat visum legaal Nederland ingereisd kan worden. Appellant licht ook niet toe hoe een betere beoordeling van aanvragen van een Schengenvisum het effectief beheer van de migratiestroom in Nederland zou kunnen bewerkstelligen.
7.2.    Het betoog van appellant dat de minister geen enkele aanvraag inhoudelijk beoordeelt, slaagt niet. Met het vaststellen of er een geldige mvv is voor het gevraagde verblijfsdoel dan wel een vrijstellingsgrond van toepassing is, verricht de minister een inhoudelijke beoordeling. De minister hoeft alleen geen verdere inhoudelijke beoordeling van andere vereisten te verrichten als hij de aanvraag afwijst op het ontbreken van een geldige mvv en een vreemdeling niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het
mvv-vereiste, zoals in het geval van appellant.
7.3.    Het betoog dat een aanvraag wordt afgewezen als er geen uittreksel van de Kamer van Koophandel is overgelegd, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt en slaagt al daarom niet. Bovendien heeft appellant bij zijn aanvraag een uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd van de inschrijving van zijn eenmanszaak. In dit uittreksel staat het vestigingsadres van zijn eenmanszaak in Nederland en zijn woonadres in Turkije vermeld. Hieruit blijkt dat, anders dan appellant stelt, het wel mogelijk is om een bedrijf te starten als men in Turkije de woonplaats heeft.
7.4.    Ook het betoog van appellant, dat het niet mogelijk is om vanuit Turkije aan de benodigde stukken voor de aanvraag te komen, omdat een Nederlandse bankrekening en een btw-nummer moeten worden geregeld in Nederland, slaagt niet. Een Nederlandse bankrekening en een btw-nummer worden namelijk niet genoemd in bijlage 8aa en paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 als stukken die bij de aanvraag over moeten worden gelegd. Verder geldt dat de minister mag verlangen dat een vreemdeling de in bijlage 8aa, behorend bij artikel 3.20a, vierde lid, van het VV 2000, en paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 genoemde stukken overlegt, voor zover die vreemdeling daarover redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2025, onder 5.1.
7.5.    Appellant betoogt verder tevergeefs dat er te weinig rekening is gehouden met zijn persoonlijke situatie. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft appellant geen persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan hij zou moeten worden vrijgesteld van het
mvv-vereiste. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het toepassen van het mvv-vereiste in het geval van appellant daarom niet onevenredig bezwarend is.
Conclusie over de grieven 2 tot en met 5
mvv-vereiste weer toe te passen, dat het mvv-vereiste geschikt is om het beoogde doel te bereiken en dat het mvv-vereiste in het geval van appellant niet verder gaat dan noodzakelijk is. Het opnieuw toepassen van dit vereiste als afwijzingsgrond is daarom niet in strijd met artikel 41, eerste lid, van het AP. De tweede tot en met de vijfde grief falen.
Het beroep op discriminatieverboden
9.1.    Ook dit betoog faalt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1168, heeft de rechtbank terecht overwogen dat er geen strijd is met artikel 9 van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije, omdat de maatregel een gerechtvaardigde beperking is. Er is daarom geen sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid op basis van nationaliteit.
De verwijzing door appellant naar de uitspraak van de rechtbank van 15 juli 2024, leidt niet tot een ander oordeel, omdat deze uitspraak gaat over artikel 8 en 14 van het EVRM en artikel 7 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Appellant heeft niet toegelicht waarom deze bepalingen in deze procedure, die niet gaat over een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor het willen uitoefenen van het familie- en gezinsleven, relevant zijn. Hij heeft ook niet betoogd dat andere specifieke rechten of vrijheden die in het EVRM zijn vermeld, worden geschonden.
Schending hoorplicht
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025
347-1058
BIJLAGE
Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EEG-Turkije
Artikel 41
[…].
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 14
bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te
nemen;
[…].
Artikel 16
bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:
voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de
verblijfsvergunning is aangevraagd;
[…].
Artikel 17
bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 wordt niet afgewezen wegens het
ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien het
betreft:
[…]
bestuur aangewezen categorie;
[…].
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.71
bepaalde tijd wordt afgewezen, indien appellant niet beschikt over een
geldige machtiging tot voorlopig verblijf.
van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Wet, vrijgesteld appellant:
[…]
Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling
van de Associatie of van wie uitzetting in strijd zou zijn met de op
12 september 1963 te Ankara gesloten Overeenkomst waarbij een associatie
tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en
Turkije (Trb. 1964, 217), het op 23 november 1970 te Brussel tot stand
gekomen Aanvullend Protocol bij die overeenkomst (Trb. 1971, 70) of dat
Besluit nr. 1/80;
[…].
Vreemdelingencirculaire 2000, deel B1
4.1. Mvv-vereiste
[…]
4.1.2. Vrijstelling mvv-vereiste vanwege het Associatierecht EEG-Turkije
Een vreemdeling is vrijgesteld van het MVV-vereiste, als artikel 3.71, tweede
lid, onder e, Vb van toepassing is. De IND neemt aan dat uitzetting in strijd is
met het Associatierecht in de zin van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en
onder e, Vb als appellant voldoet aan alle volgende voorwaarden:
Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol;
voor bepaalde tijd zonder mvv ingediend;
verlenen van de verblijfsvergunning; en
conclusie leiden dat het stellen van het mvv-vereiste onevenredig is.
De bijzondere, individuele omstandigheden moeten het uitoefenen van het
vrij verkeer van werknemers of de vrijheid van vestiging belemmeren.
Hiervan kan sprake zijn als bij een aanvraag om verblijf als gezinslid bij een
Turkse hoofdpersoon die tot de legale Nederlandse arbeidsmarkt behoort, die
Turkse hoofdpersoon door de bijzondere, individuele omstandigheden
genoodzaakt wordt om te kiezen tussen het uitoefenen van de economische
activiteit in Nederland en het gezinsleven in Turkije.
De IND neemt in beginsel geen belemmering van het uitoefenen van
voornoemde vrijheden in Nederland aan als de bijzondere, individuele
omstandigheden uitsluitend zien op de:
De IND neemt geen belemmering aan voor het uitoefenen van voornoemde
vrijheden in Nederland als de bijzondere, individuele omstandigheden zien op
de:
Het is aan appellant om de eventuele bijzondere individuele
omstandigheden bij indiening van de aanvraag aan te voeren en met
bewijsmiddelen te onderbouwen.
Aanvragen voor een verblijfsvergunning die door de IND zijn ontvangen voor
1 oktober 2022 worden niet afgewezen op het mvv-vereiste als de aanvrager onder het toepassingsbereik valt van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol
en, behalve aan het mvv-vereiste, aan alle overige voorwaarden van het
gevraagde verblijfsdoel voldoet.