ECLI:NL:RVS:2025:3729
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 31 juli 2024. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond op 14 januari 2025. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, verklaarde op 16 april 2025 het beroep van de appellant ongegrond. De appellant, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van 9 juli 2025, waarin een vergelijkbare rechtsvraag is behandeld. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Huizer, griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 augustus 2025.