ECLI:NL:RVS:2025:3772
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 1 november 2024 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke op 2 november 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. Het bezwaar dat appellant hiertegen indiende, werd op 22 april 2024 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellant hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, advocaat in Arnhem.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. Bovendien werd opgemerkt dat de rechtsvraag die aan de orde is eerder door de Afdeling is beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen.
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 11 augustus 2025, door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.S. Koelman, griffier.