ECLI:NL:RVS:2025:382

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
202407349/1/A2.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool inzake extra kans voor vak PO4

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool, genomen op 24 oktober 2024. Het administratief beroep was gericht tegen een eerdere beslissing van de examencommissie van 4 juli 2024, waarin het verzoek van de appellante om een extra kans voor het vak PO4 van de bacheloropleiding Human Resources Management werd afgewezen. De appellante had haar administratief beroepschrift te laat ingediend, namelijk op 17 augustus 2024, terwijl de termijn voor indiening liep tot en met 16 augustus 2024. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 januari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak.

Tijdens de zitting op 27 januari 2025, waar de staatsraad E.A. Minderhoud als voorzitter optrad, werd de zaak behandeld. De Afdeling oordeelde dat het college van beroep voor de examens terecht had gesteld dat de termijn voor het indienen van het administratief beroepschrift was overschreden. De appellante voerde aan dat zij door een coronabesmetting en de nasleep daarvan niet in staat was om tijdig het beroepschrift in te dienen. De Afdeling oordeelde echter dat deze omstandigheden niet verschoonbaar waren, aangezien het indienen van een administratief beroepschrift laagdrempelig is en de appellante op de hoogte was van de mogelijkheid om dit pro forma te doen.

De Afdeling concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. Het beroep werd ongegrond verklaard en het college van beroep voor de examens hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften en de verantwoordelijkheid van appellanten om zich aan de gestelde termijnen te houden.

Uitspraak

202407349/1/A2.
Datum uitspraak: 27 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool (hierna: het CBE),
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 27 januari 2025 om 13:15 uur.
Tegenwoordig:
staatsraad:    mr. E.A. Minderhoud, voorzitter
griffier:          mr. M. Rijsdijk
jurist:            mr. D.T.J. van de Voort
Verschenen:
[appellante];
het CBE, vertegenwoordigd door mr. M.H. Hehemann;
de examencommissie van de Faculteit Management & Organisatie, vertegenwoordigd door D.L. Feil en L. Couto Gestal.
====================================
Het beroep richt zich tegen de beslissing van het CBE van 24 oktober 2024, waarbij het administratief beroep tegen de beslissing van 4 juli 2024 van de examencommissie, waarin het verzoek van [appellante] om een extra kans voor het vak PO4 van de bacheloropleiding Human Resources Management is afgewezen, niet-ontvankelijk is verklaard.
Beslissing
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.
Motivering:
Het CBE heeft terecht gesteld dat de termijn voor het indienen van het administratief beroepschrift liep tot en met 16 augustus 2024 en dat het op 17 augustus 2024 ingediende administratief beroepschrift dus buiten de in artikel 6:7 van de Awb voorgeschreven termijn van zes weken is ingediend. Vanwege de te late indiening van het administratief beroepschrift moet het administratief beroep in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard.
Op 30 januari 2024 heeft de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vier uitspraken gedaan over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding (ECLI:NL:CBB:2024:31, ECLI:NL:CBB:2024:32, ECLI:NL:CBB:2024:33 en ECLI:NL:CBB:2024:34). De Afdeling moet in dit verband bezien of zich bijzondere omstandigheden voordeden die maken dat de termijnoverschrijding niet aan haar kan worden toegerekend.
Het CBE heeft terecht het standpunt ingenomen dat de door [appellante] aangevoerde omstandigheden tijdens de administratief beroepsprocedure, namelijk een (heftige) coronabesmetting en de nasleep daarvan, er niet toe leiden dat de overschrijding van de termijn voor het indienen van het administratief beroepschrift verschoonbaar is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het indienen van een (pro forma) administratief beroepschrift laagdrempelig is en dat [appellante] ook op de hoogte was van de mogelijkheid om het administratief beroepschrift pro forma in te dienen. Verder heeft [appellante] zich bij het opstellen van het (pro forma) administratief beroepschrift lopende de administratief beroepstermijn ook praktisch laten ondersteunen door haar broer, maar is het hen samen niet gelukt om het administratief beroepschrift voor het einde van de termijn in te dienen. De Afdeling ziet niet waarom het hen een dag na afloop van de termijn plots wel is gelukt om tot het gewenste resultaat te komen, namelijk indiening van een administratief beroep. De Afdeling volgt daarom niet het betoog dat het voor [appellante] niet mogelijk was om tijdig administratief beroep in te stellen. Het betoog slaagt niet.
Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
Griffier
705-1062