202501854/1/A2.
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: het CvB),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 26 september 2024 heeft het CvB [appellante] meegedeeld dat zij bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) wordt afgemeld.
Bij beslissing van 12 februari 2025 heeft het CvB het door [appellante] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2025, waar [appellante] en het CvB, per videoverbinding vertegenwoordigd door mr. M.E. Wiltvank, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] is in het studiejaar 2021-2022 begonnen aan de bacheloropleiding Biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Als internationale student moet zij in verband met haar verblijfsvergunning voor het doel ‘studie’ voldoen aan de norm die voortvloeit uit de Wet modern migratiebeleid. Deze studievoortgangsnorm bedraagt 50% van de nominale last per studiejaar. Voor [appellante] geldt daarom een norm van 30 studiepunten per studiejaar. Als een student niet voldoet aan de studievoortgangsnorm, moet het CvB dit aan de IND melden, tenzij sprake is van persoonlijke omstandigheden als gevolg waarvan onvoldoende studievoortgang kon worden geboekt. Of op basis van voortdurende persoonlijke omstandigheden afmelding bij de IND achterwege kan worden gelaten, moet door het CvB worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3240). Daarbij is van betekenis of de student de omstandigheden tijdig heeft gemeld, zodat daarmee door de opleiding rekening kan worden gehouden. In het studiejaar 2021-2022 heeft [appellante] de norm niet gehaald. Het CvB heeft [appellante] toen wegens haar ziekte niet bij de IND afgemeld. In het studiejaar 2022-2023 heeft [appellante] de norm opnieuw niet gehaald. Het CvB heeft [appellante] toen niet bij de IND afgemeld wegens familieomstandigheden. In het studiejaar 2023-2024 heeft [appellante] met het behalen van 12 studiepunten opnieuw niet voldaan aan de studievoortgangsnorm. [appellante] heeft op grond van psychische omstandigheden en een functiebeperking om verschoning hiervan verzocht. De beslissing van het CvB
2. Het CvB heeft aan de besluitvorming onder meer ten grondslag gelegd dat [appellante], gelet op de eerder verleende vrijstellingen, had kunnen weten dat zij de door haar gestelde psychische omstandigheden en functiebeperking zo spoedig mogelijk had moeten melden. Verder heeft [appellante] in het studiejaar 2023-2024 geen bewijsmiddelen overgelegd die de door haar gestelde functiebeperking ondersteunen.
Beoordeling van het beroep
3. [appellante] betoogt dat op grond van het door haar in beroep overgelegde medisch rapport, waaruit blijkt dat bij haar de diagnose ADHD is gesteld, de beslissing van het CvB geen stand kan houden.
3.1. Op de zitting is gebleken dat [appellante] de psychische omstandigheden en de functiebeperking voor het eerst in haar verzoek om verschoning van 30 augustus 2024 heeft gemeld. In het studiejaar 2023-2024 heeft zij hierover geen contact opgenomen met de studieadviseur of studentenpsycholoog. Gelet hierop volgt de Afdeling het CvB in het oordeel dat zij deze persoonlijke omstandigheden te laat heeft gemeld om haar ondersteuning te kunnen bieden en/of te onderzoeken of er aanleiding kan bestaan om uitstel van de studievoortgangsnorm te verlenen. Dat zij eerst aan het begin van het daaropvolgende studiejaar door een docente van de studiesupportgroep is doorverwezen naar een psychiater en eerst in december 2024 het medisch rapport heeft kunnen overleggen, kan hieraan niet afdoen. Het CvB heeft daarom terecht besloten om [appellante] bij de IND af te melden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Het CvB hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025
154-1160