202503342/1/A2.
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het College van Bestuur van de Technische Universiteit Eindhoven (hierna: het CvB),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 29 oktober 2024 heeft het CvB [appellant] meegedeeld dat hij wordt afgemeld bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND).
Bij beslissing van 8 mei 2025 heeft het CvB het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 29 juli 2025, waar [appellant], bijgestaan door U. Özcan, advocaat in Den Haag, en M.A. Budak, tolk, en het CvB, vertegenwoordigd door mr. L.L.C. van Happen en mr. J.L.G. Niederer, zijn verschenen. Verder is [studentendecaan] per videoverbinding gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is een internationale student die in het studiejaar 2020-2021 aan de bacheloropleiding Scheikundige Technologie aan de Technische Universiteit Eindhoven is begonnen. Omdat hij een verblijfsvergunning heeft voor het doel ‘studie’ moet hij elk studiejaar voldoen aan de norm die voortvloeit uit de Wet modern migratiebeleid. Deze studievoortgangsnorm bedraagt 50% van de nominale last per studiejaar. Voor [appellant] geldt daarom een norm van 30 studiepunten per studiejaar. Indien een student niet voldoet aan de studievoortgangsnorm, moet het CvB dit aan de IND melden, tenzij sprake is van persoonlijke omstandigheden als gevolg waarvan onvoldoende studievoortgang kon worden geboekt. Of op basis van voortdurende persoonlijke omstandigheden afmelding bij de IND achterwege kan worden gelaten, moet door het CvB worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3240). Daarbij is van betekenis of de student de omstandigheden tijdig heeft gemeld, zodat daarmee door de opleiding rekening kan worden gehouden. In het studiejaar 2020-2021 heeft het CvB aan [appellant] uitstel verleend voor het afmelden bij de IND wegens psychische omstandigheden. In het studiejaar 2021-2022 heeft het CvB aan [appellant] nog een keer uitstel verleend voor het afmelden bij de IND op grond van medische omstandigheden, omdat bij hem een functiebeperking is vastgesteld. [appellant] is vervolgens overgestapt naar de bacheloropleiding Psychology & Technology. In het studiejaar 2022-2023 heeft [appellant] 45 studiepunten behaald en daarmee voldaan aan de studievoortgangsnorm. In het studiejaar 2023-2024 heeft [appellant] met het behalen van 25 studiepunten niet voldaan aan deze norm. [appellant] heeft op grond van medische en psychische omstandigheden om uitstel van de studievoortgangsnorm verzocht. Beslissing van het CvB
2. Het CvB heeft geoordeeld dat er geen beletselen waren om [appellant] af te melden bij de IND. Het CvB heeft daarbij onder meer de volgende omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, in aanmerking genomen. [appellant] heeft aangegeven tijdens het studiejaar 2023-2024 zowel psychische als lichamelijke klachten te hebben ondervonden en dat de aanleiding voor die klachten een andere is dan de eerdere klachten. De door hem overgelegde medische verklaringen maken geen melding van klachten van de ernst zoals door hem beschreven. Tijdens de hoorzitting heeft [appellant] aangegeven dat hij in de eerste periode van het studiejaar al klachten ondervond. Daarvan heeft hij pas in juni van het daaropvolgende jaar bij de studieadviseur melding gemaakt. Dat is volgens het CvB te laat.
Beoordeling in beroep
3. [appellant] voert onder meer aan dat het CvB niet heeft voldaan aan de vergewisplicht. In het advies van 6 mei 2025 dat aan de beslissing op bezwaar ten grondslag is gelegd, heeft de Geschillenadviescommissie Technische Universiteit Eindhoven namelijk geen oog gehad voor de andere aard van de medische klachten, is ten onrechte geconcludeerd dat uit de door hem overgelegde medische verklaringen de ernst van de klachten niet blijkt en is zonder enige motivering geconcludeerd dat [appellant] de medische klachten te laat heeft gemeld. Ook is sprake van een schending van de hoorplicht. Door niet door te vragen naar bijvoorbeeld de reden waarom hij pas zo laat melding heeft gemaakt van de medische klachten, heeft het CvB niet de informatie kunnen vergaren die nodig is voor een zorgvuldige besluitvorming.
3.1. De Afdeling begrijpt de grond over de vergewisplicht zo dat [appellant] bedoelt dat de beslissing van 8 mei 2025 niet zorgvuldig is genomen. Het betoog slaagt naar het oordeel van de Afdeling niet.
Het CvB heeft in de beslissing van 8 mei 2025 terecht betrokken dat [appellant] zich pas in juni 2024 bij de studieadviseur heeft gemeld. Op de zitting is bovendien gebleken dat het contact vooral zag op zijn financiële situatie. Verder is op de zitting gebleken dat [appellant] de medische klachten en de daarmee samenhangende psychische problemen voor het eerst in zijn verzoek om verschoning van 2 september 2024, dus na afloop van het studiejaar 2023-2024, heeft gemeld. Zoals [appellant] op de zitting ook heeft erkend, is hij door het eerder verleende uitstel ermee bekend dat hij persoonlijke omstandigheden direct moet melden. Ook in een e-mail van 18 maart 2024 is hij hier uitdrukkelijk op gewezen. De Afdeling overweegt verder dat uit de overgelegde medische verklaringen niet blijkt dat, zoals [appellant] stelt, bij hem sprake was van een geslachtsziekte met ernstige lichamelijke en psychische gevolgen, noch van aanzienlijke bijwerkingen van voorgeschreven medicatie. Het CvB heeft daarom terecht in de beslissing geconstateerd dat de overgelegde medisch rapporten geen melding maken van klachten van de ernst zoals door [appellant] beschreven. Ook volgt de Afdeling het CvB in het standpunt dat niet valt in te zien hoe de aangevoerde medische omstandigheden tot studievertraging hebben geleid. Het betoog van [appellant] dat sprake is van een schending van de hoorplicht, volgt de Afdeling niet. De hoorplicht reikt niet zover dat op elk aspect moet worden doorgevraagd als de bezwaarmaker daartoe zelf geen aanknopingspunten biedt. Ook dit betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Het CvB hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025
154-1160