202500172/1/V1.
Datum uitspraak: 3 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 13 december 2024 in zaken nrs. NL24.42823 en 24/17510 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
1. de minister van Asiel en Migratie, en
2. het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa).
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2024 heeft het COa de vreemdeling overgeplaatst naar de Handhavings- en Toezichtlocatie in Hoogeveen.
Bij besluit van 4 oktober 2024 heeft de minister de vreemdeling een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 13 december 2024 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.P. Cats, advocaat in Emmen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De grieven zijn gedeeltelijk gericht tegen het oordeel van de rechtbank over een vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 56 van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
1.1. Wat de vreemdeling in dit deel van het hoger beroep aanvoert, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.
1.2. De Afdeling is in zoverre onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
2. Het hoger beroep is verder gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het besluit tot overplaatsing van de vreemdeling naar de Handhavings- en Toezichtlocatie. Het hoger beroep leidt in zoverre niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1. Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3564, onder 5.24 tot en met 5.33, over de vraag of overplaatsing naar de Handhavings- en Toezichtlocatie vrijheidsontneming inhoudt). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. 2.2. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt in zoverre bevestigd.
3. De minister en het COa hoeven geen proceskosten te vergoeden.
4.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de vrijheidsbeperkende maatregel;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van den Oosterkamp
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2025
941