202500289/1/V3.
Datum uitspraak: 21 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 15 januari 2025 in zaak nr. NL24.45926 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2024 heeft de minister betrokkene een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 15 januari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verbaas, advocaat in Alkmaar, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. De minister komt terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat het JCS geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie is in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn en dat de tenuitvoerlegging van de grensdetentie daarom onrechtmatig is. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:258, en 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:789. 1.1. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
3. Betrokkene voert aan dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is, omdat de vrijheidsbeperkende maatregel die de minister haar heeft opgelegd op 14 november 2024 niet is opgeheven.
3.1. De vrijheidsbeperkende maatregel is geëindigd door het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel. Deze maatregelen kunnen namelijk niet tegelijkertijd voortduren. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 28 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:232, onder 5.4. 3.2. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Betrokkene voert aan dat zij niet op de asielgehoren is voorbereid door een advocaat.
4.1. Deze beroepsgrond gaat over de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag. De Afdeling kan daarover niet oordelen in deze grensdetentiezaak.
4.2. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Omdat de Afdeling ook ambtshalve geen reden ziet om de grensdetentie onrechtmatig te achten, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 15 januari 2025 in zaak nr. NL24.45926;
III. verklaart het beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kraak
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2025
1020