202204694/1/R2.
Datum uitspraak: 27 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Vessem, gemeente Eersel,
appellant,
en
de raad van de gemeente Eersel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening Meerven 6-6a te Vessem" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, hierna: de Staat) aangemerkt als partij in deze procedure.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 10 juni 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. drs. A.C.M. Brom, rechtsbijstandverlener in Eersel, en de raad, vertegenwoordigd door B. Joosten en F.G. de Groot, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerp van het bestemmingsplan is op 16 december 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. De provincie Noord-Brabant is eigenaar van de percelen aan de Meerven 6 en 6a in Vessem. Eerder waren op deze locatie een melkveehouderij en twee bedrijfswoningen aanwezig. Het bestemmingsplan voorziet in het omzetten van de bedrijfslocatie in agrarische gronden waarbij ter plaatse van de voormalige bedrijfswoningen is voorzien in een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming van een deel van de gronden te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor maximaal twee reguliere woningen. Hiervoor is artikel 4.5.1 in de planregels opgenomen.
[appellant] heeft een veehouderij op het naastgelegen perceel en is het niet eens met deze wijzigingsbevoegdheid, onder meer omdat hij vreest voor de gevolgen voor zijn bedrijfsvoering.
2.1. De relevante regels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
De voorbereiding van het bestemmingsplan
4. Over het betoog van [appellant] dat de voorbereidingsprocedure onzorgvuldig is verlopen en dat in strijd met het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geen beschrijving is gegeven van de manier waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken, overweegt de Afdeling als volgt. Voor het bestemmingsplan is weliswaar geen apart participatietraject doorlopen voorafgaande aan de wettelijke procedure, maar het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Daarnaast is in de nota van zienswijzen beschreven op welke manier participatie heeft plaatsgevonden over de gebiedsontwikkeling, waar dit plan deel van uitmaakt, zodat ook voldaan is aan artikel 3.1.6, eerste lid, onder e, van het Bro.
Het betoog slaagt niet.
De wijzigingsbevoegdheid in het plan
5. [appellant] betoogt dat de wijzigingsbevoegdheid in het plan niet uitvoerbaar is en daarom in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij voert aan dat niet wordt voldaan aan de afstand van 50 m uit artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) tussen zijn veehouderij en de woningen die met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt kunnen worden.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 11 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW1596, onder 2.6.3, kan het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid waarvan reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan aannemelijk is dat deze niet uitvoerbaar is niet in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. 5.2. De Afdeling is van oordeel dat de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de wijzigingsbevoegdheid niet uitvoerbaar is door de aanwezigheid van de veehouderij van [appellant]. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid komen de woningen binnen een afstand van 50 m van de veehouderij van [appellant]. Hierdoor zal deze veehouderij in zijn bedrijfsontwikkelingen worden belemmerd, doordat niet kan worden voldaan aan artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wgv. Daarmee kan niet worden voldaan aan artikel 4.5.1, aanhef en onder a, van de planregels. De raad heeft ook bevestigd dat niet wordt voldaan aan de afstandsnorm. Verder heeft de raad niet aannemelijk gemaakt dat de situatie bij de veehouderij van [appellant] zal veranderen waardoor de wijzigingsbevoegdheid binnen een afzienbare termijn, wel kan worden uitgevoerd.
Het betoog slaagt.
5.3. Gelet op het bovenstaande behoeven de overige beroepsgronden van [appellant] geen bespreking meer.
Overschrijding redelijke termijn
6. [appellant] verzoekt om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast voert hij aan dat de redelijke termijn aanvangt op het moment van het indienen van de zienswijze en niet pas op het moment van het indienen van het beroepschrift in eerste en enige aanleg. Volgens hem wordt in strijd gehandeld met het doel van de redelijke termijn als de bestuurlijke voorfase niet wordt meegerekend in de redelijke termijn. Hij voert aan dat dat de zienswijzefase vergelijkbaar is met de bezwaarfase en daarom ook moet worden meegerekend in de redelijke termijn.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. In zaken die worden voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb, vangt de termijn aan op het moment van het indienen van het beroepschrift in eerste en enige aanleg. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. De redelijke termijn voor een procedure in zaken zoals deze is in beginsel overschreden als de totale duur hiervan langer dan twee jaar heeft geduurd. De Afdeling ziet geen aanleiding om te oordelen dat de termijn aanvangt op het moment van het indienen van de zienswijze. Zoals is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:579, onder 11 t/m 11.2, vangt de redelijke termijn aan met het indienen van het beroepschrift. Met de vaststelling van het bestemmingsplan is namelijk pas een beslissing genomen omtrent de burgerlijke rechten en verplichtingen als bedoeld in artikel 6 van het EVRM (vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1340). In de zienswijzenfase gaat het nog over een voorgenomen besluit waarover inspraak wordt geboden en is nog geen beslissing genomen omtrent burgerlijke rechten en verplichtingen. Pas vanaf het moment dat tegen een dergelijke beslissing beroep wordt ingesteld gaat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM lopen. 6.2. De redelijke termijn is gestart met het indienen van het beroepschrift door [appellant] op 2 augustus 2022. Op het moment van doen van deze uitspraak is de redelijke termijn met 13 maanden overschreden. Deze overschrijding is geheel toe te rekenen aan de Afdeling. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen, is geen sprake.
6.3. Als uitgangspunt geldt een tarief van € 500,00 per half jaar waarmee de termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De Afdeling zal de Staat daarom veroordelen tot betaling van € 1.500,00 aan [appellant], als vergoeding van de geleden immateriële schade.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. Het besluit van de raad van 31 mei 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening Meerven 6-6a te Vessem" moet worden vernietigd, voor zover het artikel 4.5.1 van de planregels betreft. Dit betekent dat het bestemmingsplan in stand blijft, maar de bestreden wijzigingsbevoegdheid niet meer bevat.
8. De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan, dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
9. De raad moet de proceskosten van [appellant] vergoeden.
10. De Staat der Nederlanden moet [appellant] een schadevergoeding betalen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
11. De Staat der Nederlanden moet de proceskosten van [appellant] wegens de behandeling van het verzoek om schadevergoeding vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Eersel van 31 mei 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening Meerven 6-6a te Vessem" voor zover het artikel 4.5.1 van de planregels betreft;
III. draagt de raad van de gemeente Eersel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan, dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Eersel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00
geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Eersel aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt;
VI. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [appellant] een schadevergoeding van € 1.500,00 te betalen;
VII. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij [appellant] in verband met het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Besselink
voorzitter
w.g. Scheele
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025
723-1135
BIJLAGE
Wet geurhinder en veehouderij
Artikel 4
1. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
[…]
b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
[…]
Bestemmingsplan "Buitengebied, herziening Meerven 6-6a te Vessem"
Artikel 4.5.1 Wijzigen naar wonen
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' wijzigen in de bestemming 'Wonen', waarbij per aanduidingsvlak de bouw van één woning voor woondoeleinden kan worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
b. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
c. er wordt voldaan aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
d. er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
e. er wordt voldaan aan de bepalingen krachtens de Wet natuurbescherming;
f. er voldoende compenserende waterberging wordt gerealiseerd en in stand gehouden;
g. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
h. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
i. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 5.1 en 6.1 omschreven waarden;
j. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing conform Bijlage 1 Landschappelijke inpassing of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd;
[…]