202306001/2/R3.
Datum uitspraak: 3 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A], gevestigd te [plaats], en [appellante B], gevestigd te [plaats], gemeente Nieuwkoop (hierna tezamen in enkelvoud: [appellante]), appellant,
en
de raad van de gemeente Kaag en Braassem,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 5 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:422, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 3 juli 2023 tot weigering van de vaststelling van het bestemmingsplan voor het perceel, plaatselijk bekend als gemeente Leimuiden, sectie C, nr. 2261, te herstellen. Bij besluit van 14 april 2025 heeft de raad opnieuw geweigerd het bestemmingsplan vast te stellen.
[appellante] heeft een zienswijze ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 juli 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat in Bodegraven, en de raad, vertegenwoordigd door R. ’t Jong, bijgestaan door mr. C.N. Norde, advocaat in Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een bestemmingsplan/wijzigingsplan/uitwerkingsplan vast te stellen is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
De aanvraag om het bestemmingsplan vast te stellen is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Tussenuitspraak
2. In de tussenuitspraak, in overweging 6.2, heeft de Afdeling overwogen dat de raad het besluit van 3 juli 2023 tot het niet vaststellen van het bestemmingsplan, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De Afdeling heeft overwogen dat de raad voor de motivering van het besluit alleen heeft verwezen naar het schriftelijke verslag van de raadsvergadering van 3 juli 2023 (hierna: het schriftelijke verslag) en de memo "Weigeringsgronden" van 14 augustus 2024 (hierna: de memo). In het schriftelijke verslag zijn de standpunten weergegeven die de verschillende raadsleden voorafgaand aan de stemming naar voren hebben gebracht. Uit het schriftelijke verslag kan daarom volgens de Afdeling niet eenduidig worden afgeleid welke gronden de raad aan de weigering om het plan vast te stellen ten grondslag heeft gelegd. Het is niet duidelijk hoe de raad de verschillende standpunten heeft beoordeeld en gewogen en het is niet duidelijke welke standpunten voor de raad doorslaggevend zijn geweest voor de weigering. Verder heeft de Afdeling overwogen dat ook de memo niet kan gelden als motivering van het besluit. Uit de memo kan niet worden opgemaakt dat deze is opgesteld door of namens de raad. Daarbij bevat de memo aspecten die niet terug te lezen zijn in het schriftelijke verslag, zodat onduidelijk is op welke wijze de raad deze aspecten heeft meegewogen.
2.1. Gelet op wat is overwogen in de tussenuitspraak, is het beroep van [appellante] gegrond. Het besluit van 3 juli 2023 dient te worden vernietigd.
Herstelbesluit
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 14 april 2025, onder een nieuwe motivering, opnieuw geweigerd het plan vast te stellen.
4. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Het besluit van 14 april 2025 is een besluit tot vervanging van het oorspronkelijke bestreden besluit van 3 juli 2023. Het beroep van [appellante] is van rechtswege gericht tegen het besluit van 14 april 2025.
5. Volgens [appellante] is het in de tussenuitspraak vastgestelde gebrek met dit besluit niet hersteld en heeft de raad niet voldaan aan de opdracht van de Afdeling. [appellante] heeft daarom een zienswijze ingediend. De Afdeling zal aan de hand van deze zienswijze beoordelen of het in de tussenuitspraak vastgestelde gebrek met het besluit van 14 april 2025 is hersteld.
Toetsingskader
6. Bij het besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Zienswijze van [appellante]
Aantasting open landschap
7. [appellante] betoogt dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat een onbemand verkooppunt voor brandstoffen met laadpalen voor elektrische auto’s op het perceel leidt tot een onevenredige aantasting van het open landschap. De Omgevingsdienst West-Holland heeft de ruimtelijke aspecten van het plan beoordeeld en geaccordeerd. De provincie streeft in het gebied waarin het plangebied ligt, net als de raad, naar behoud van ruime doorzichten en is schriftelijk en expliciet akkoord gegaan met de ontwikkeling. De raad heeft dat miskend. Daarnaast heeft de raad meerdere plannen goedgekeurd die voorzien in nieuwe bebouwing in de onmiddellijke nabijheid van het initiatief van [appellante]. Het gaat om Vriezenweg 6, 8 en 10b.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan onder andere leidt tot een onevenredige aantasting van de openheid van het landschap. De raad heeft toegelicht dat het buitengebied, waarin het plangebied ligt, deel uitmaakt van het Groene Hart en dat behoud en openheid van dit gebied al jaren is verankerd in het ruimtelijk beleid van de gemeente. Zo volgt uit de omgevingsvisie van de gemeente Kaag en Braassem van januari 2024 (hierna: de omgevingsvisie) dat niet-agrarische bedrijfsactiviteiten niet wenselijk zijn in het buitengebied. Deze activiteiten moeten zoveel mogelijk op een bedrijventerrein worden gerealiseerd. Het exploiteren van een tankstation is een niet-agrarische bedrijfsactiviteit. Verder valt het plangebied onder het subgebiedstype "Droogmakerij". Op grond van de omgevingsvisie moet in dit subgebiedstype terughoudend worden omgegaan met nieuwe ontwikkelingen anders dan de uitbreiding van agrarische activiteiten. Incidenteel zijn horeca, recreatie en woningbouw toegestaan, maar geen tankstation. Ook moet er in het subgebiedstype "Droogmakerij" aandacht zijn voor verhoging van de landschaps- en natuurwaarden. Het tankstation van [appellante] voldoet volgens de raad niet aan deze uitgangspunten. Door het tankstation zal het onbebouwde agrarische perceel nagenoeg volledig moeten worden verhard. Bestaande zichtlijnen zullen door de luifel en de reclamezuil worden doorbroken. Dat het tankstation een open structuur heeft maakt de aantasting volgens de raad niet minder erg.
7.2. De Afdeling stelt voorop dat de raad in de motivering bij het besluit van 14 april 2025 meermaals verwijst naar de omgevingsvisie. Op de zitting heeft de raad desgevraagd toegelicht dat hij heeft verwezen naar de omgevingsvisie die in januari 2024 is vastgesteld onder de Omgevingswet. De Afdeling overweegt dat de aanvraag om het bestemmingsplan vast te stellen is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De raad had dus moeten verwijzen naar de omgevingsvisie, zoals die bestond voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit is de omgevingsvisie Kaag en Braassem van januari 2022. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat de omgevingsvisie uit 2024 een opvolger is van de omgevingsvisie uit 2022 en dat beide omgevingsvisies inhoudelijk dezelfde uitgangspunten bevatten. Ook [appellante] heeft op de zitting aangegeven inhoudelijk geen verschil te zien tussen beide omgevingsvisies. Daarom zal de Afdeling, voor zover de raad in zijn motivering verwijst naar de omgevingsvisie, dit zo opvatten dat daarmee de omgevingsvisie wordt bedoeld die is vastgesteld in januari 2022.
7.3. Zoals de raad heeft toegelicht bevat de omgevingsvisie voor het buitengebied en het subgebiedstype "Droogmakerij" een aantal uitgangspunten. Zo moet er terughoudend worden omgegaan met nieuwe ontwikkelingen en zijn horeca, recreatie en woningbouw enkel incidenteel toegestaan. Daarnaast moet er sprake zijn van een verhoging van de landschaps- en natuurwaarden. De Afdeling overweegt dat de raad heeft toegelicht dat het plan van [appellante] niet aan deze uitgangspunten voldoet. Verder leest de Afdeling in het advies van de omgevingsdienst West-Holland, anders dan [appellante] betoogt, niet terug dat er rekening is gehouden met het behoud van de openheid van het landschap.
Over de percelen aan de Vriezenweg 6, 8 en 10b overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft toegelicht dat het bij de Vriezenweg 6 en 8, anders dan bij het perceel van [appellante], gaat om woningbouw. Bij de Vriezenweg 6 is gebruik gemaakt van de ruimte-voor-ruimte regeling. Bij de Vriezenweg 8 gold al een woonbestemming voor twee woningen. Enkel het bouwvlak is vergroot. Op het perceel aan de Vriezenweg 10b wordt voorzien in de mogelijkheid tot uitbreiding van een bestaand transformatorstation. Dit is, anders dan het beoogde tankstation, een noodzakelijke nutsvoorziening voor de omgeving. Daarbij was op alle drie de percelen al bebouwing aanwezig, zodat de aantasting van de openheid van het landschap beperkt blijft. Op het perceel van [appellante] is geen bebouwing aanwezig. Naar het oordeel van de Afdeling is er dan ook geen sprake van vergelijkbare gevallen waarmee de raad bij de onderbouwing van het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen, rekening had moeten houden.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan leidt tot een onevenredige aantasting van het open landschap, zodat de motivering van de raad in zoverre deugdelijk is.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
8. [appellante] betoogt dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het plan leidt tot een verslechtering van de verkeerssituatie bij en rondom de rotonde bij de N207/Vriezenweg. Uit de Verkeersstudie tankstation N207 - Vriezenweg van 15 juni 2023 van Goudappel (hierna: de verkeersstudie) volgt juist dat verkeerskundige aspecten niet in de weg staan aan het plan. Het kan volgens [appellante] niet zo zijn dat de raad, die op dit punt deskundigheid mist, zonder externe expertise in te winnen tot andere conclusies komt.
Ook stelt de raad volgens [appellante] ten onrechte dat het plan leidt tot belemmeringen voor de toekomstige infrastructuur, in het specifiek de aanleg van de parallelweg. Volgens [appellante] is de parallelweg verenigbaar met de realisering van het tankstation. Hij heeft de raad herhaaldelijk aangeboden de mogelijkheden hierover te bespreken, maar de raad heeft dat geweigerd. Daarnaast heeft de raad volgens [appellante] enige tijd geleden besloten om af te zien van de realisering van de parallelweg, omdat hiervoor geen budget is. Er ligt dan ook geen plan dat op afzienbare termijn voorziet in de aanleg van de parallelweg.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan zal leiden tot een verslechtering van de verkeerssituatie. In het Raadsakkoord 2022-2026 en de omgevingsvisie is afgesproken dat de gemeente aandacht zal besteden aan mobiliteit en verkeersveiligheid op de N207. Uit de omgevingsvisie volgt dat de N207 een van de grootste knelpunten van Kaag en Braassem is. De Vriezenweg is aangesloten op de N207. Uit het in opdracht van de provincie opgestelde rapport N207 Leimuiden - Quickscan Plus van Sweco van 29 januari 2019 (hierna: de quickscan) volgt dat de rotonde bij de Vriezenweg/N207 eveneens een knelpunt is. Door het tankstation zal het aantal verkeersbewegingen toenemen en zal de verkeersdoorstroming bij en rondom de rotonde nog verder vertragen. De verkeersstudie is volgens de raad onduidelijk over wat de precieze verkeerstoename van het plan zal zijn en bevat aannames die niet kloppen. Bovendien wordt in de verkeersstudie ten onrechte geen aandacht besteed aan verkeersveiligheid, aldus de raad.
8.2. De Afdeling overweegt dat de raad, onder verwijzing naar de quickscan, heeft toegelicht dat de rotonde bij de Vriezenweg/N207 in de huidige situatie al een knelpunt is. De raad heeft toegelicht dat het tankstation zal leiden tot een toename van verkeersbewegingen, waardoor de verkeersstroming bij en rondom de rotonde nog verder zal vertragen. Dat het aantal verkeersbewegingen door de realisering van het tankstation zal toenemen, volgt ook uit de verkeersstudie. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat niet alleen de doorstroming van belang is, maar ook de verkeersveiligheid. In de verkeersstudie is geen onderzoek gedaan naar de verkeersveiligheid. Verder overweegt de Afdeling over de parallelweg dat de raad heeft toegelicht dat in het Raadsakkoord 2022 - 2026 is afgesproken dat de gemeente zich zal blijven inzetten voor het realiseren van een omleiding voor landbouwverkeer. Omdat de provincie landbouwverkeer op de N207 niet toestaat, rijdt het landbouwverkeer in de huidige situatie door de kernen van Leimuiden en Rijnsaterwoude. De raad heeft toegelicht dat landbouwverkeer in deze dorpskernen een negatieve impact heeft op de verkeersveiligheid. Het is daarom volgens de Afdeling niet onredelijk dat de raad de optie om een parallelweg langs de N207 aan te leggen, open wil houden.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan leidt tot een verslechtering van de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid, zodat de motivering in zoverre deugdelijk is.
Het betoog slaagt niet.
Behoefte tankstation
9. [appellante] betoogt dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen behoefte is aan het tankstation. Volgens [appellante] is de behoefte en haalbaarheid onderbouwd in het haalbaarheidsonderzoek van PostMenBalm van 6 oktober 2022 (hierna: het haalbaarheidsonderzoek). Het kan niet zo zijn dat de raad, die op dit punt expertise mist, zonder externe expertise in te winnen tot andere conclusies komt. In dit verband wijst [appellante] erop dat de Lokale Energie Strategie van Kaag en Braassem (hierna: de LES) in paragraaf 3.2 en 3.3 melding maakt van de noodzaak om in de gemeente voldoende laadinfrastructuur aan te bieden. De LES vermeldt in dit verband expliciet de N207.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de behoefte aan het tankstation onvoldoende is aangetoond. Zo volgt uit het haalbaarheidsonderzoek volgens de raad niet dat er een behoefte bestaat aan een tankstation met tankpunten voor fossiele brandstoffen en elektrische laadpalen. In het haalbaarheidsonderzoek staat dat een onbemand tankstation niet geschikt is voor elektrische laadpalen. De elektrische laadpalen zijn daarom in het haalbaarheidsonderzoek buiten beschouwing gelaten. Daarnaast stelt de raad dat de verkoop van fossiele brandstoffen volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek in zijn algemeenheid een dalende trend vertoont. Daarbij volgt uit het haalbaarheidsonderzoek dat er al zeven tankpunten voor fossiele brandstoffen zijn in de omgeving van de N207, waarvan er twee aan de N207 liggen. Ook is een nieuw verkooppunt voor fossiele brandstoffen volgens de raad in strijd met de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente, zoals die onder andere in de omgevingsvisie en het Raadsakkoord 2022 - 2026 staan vermeld.
9.2. De Afdeling stelt vast dat het tankstation zal voorzien in tankpunten voor fossiele brandstoffen en elektrische laadpalen. Uit het haalbaarheidsonderzoek volgt dat de haalbaarheid en de behoefte voor wat betreft de elektrische laadpalen niet zijn onderzocht. Een belangrijke voorwaarde voor elektrisch laden is namelijk de service van een shop voor koffie of een broodje in verband met de oplaadtijd van de auto. Op een onbemand tankstation is deze service niet aanwezig, waardoor de haalbaarheid van elektrische laadpalen op voorhand al onzeker is, aldus het haalbaarheidsonderzoek. Daarnaast overweegt de Afdeling dat in de LES staat dat de gemeente het doel heeft om de CO2-uitstoot te verminderen, onder andere door het aanbieden van voldoende laadinfrastructuur. De Afdeling leest, anders dan [appellante], in de LES echter niet terug dat de laadinfrastructuur langs de N207 moet komen te liggen. In de LES staat alleen dat de CO2-uitstoot in Kaag en Braassem door transport en mobiliteit in grote mate wordt veroorzaakt door, onder andere, de N207. Verder overweegt de Afdeling over de tankpunten voor fossiele brandstoffen dat uit het haalbaarheidsonderzoek volgt dat er in 2025 een brandstofpotentieel van 3.700 m3 zal zijn dat tot en met 2037 zal dalen tot 2.500 m3. Uit het haalbaarheidsonderzoek volgt niet dat dit brandstofpotentieel niet of onvoldoende opgevangen kan worden door de zeven bestaande tankstation in de omgeving. Twee van deze tankstations liggen immers aan de N207. Dat uit het haalbaarheidsonderzoek volgt dat het plan ondanks de toekomstige daling van het brandstofpotentieel financieel haalbaar is, maakt niet dat er behoefte bestaat aan een nieuw tankstation. De financiële haalbaarheid van het onbemande tankstation is niet hetzelfde als de behoefte aan het tankstation.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de behoefte aan een tankstation met tankpunten voor fossiele brandstoffen en elektrische laadpalen onvoldoende is aangetoond, zodat de motivering van de raad in zoverre deugdelijk is.
Het betoog slaagt niet.
Belangenafweging
10. [appellante] betoogt dat de raad zijn belangen onvoldoende heeft meegewogen bij het besluit. Zo heeft de raad niet onderkend dat [appellante] een anterieure overeenkomst heeft gesloten met de gemeente en inmiddels meer dan 1 miljoen euro heeft geïnvesteerd. Daarnaast is de raad vanaf 2010 met grote regelmaat geïnformeerd over het plan. Het feit dat de raad nooit heeft laten weten dat hij zich niet met het plan kan verenigen, had ook betrokken moeten worden in de belangenafweging. Verder is de raad ten onrechte voorbij gegaan aan de door [appellante] genoemde mogelijkheid om te kiezen voor een andere maatvoering van de luifel. Eventuele bezwaren ten aanzien van de openheid van het landschap zouden daarmee weggenomen kunnen worden. Ook heeft de raad niet onderkend dat binnen de bebouwde kom geen ruimte is voor een dergelijk initiatief en dat het tankstation daarom noodzakelijkerwijs in het buitengebied moet worden gerealiseerd.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij heeft onderkend dat de belangen van [appellante] door het niet vaststellen van het plan worden geraakt. De raad erkent dat [appellante] al lange tijd bezig is met de ontwikkeling van het tankstation. Er zijn verschillende locaties overwogen en in september 2022 heeft het college een positieve grondhouding ingenomen. [appellante] heeft ook een anterieure overeenkomst met het college gesloten. Volgens de raad is daarmee echter niet gezegd dat de raad het plan ook daadwerkelijk zou vaststellen. De anterieure overeenkomst bevat geen resultaatsverplichting om het plan vast te stellen. De definitieve beslissing van de raad kan, mede afhankelijk van alle in de loop van de procedure naar voren gekomen feiten en belangen, anders uitvallen dan op voorhand is ingeschat. [appellante] zal de locatie gaan verhuren. De belangen van [appellante] als verhuurder en de belangen van de beoogde huurder zijn dus financiële belangen. De raad heeft aan andere belangen, zoals de openheid van het landschap, het woon- en leefklimaat van omwonenden, de verkeersveiligheid en de duurzaamheidsdoelstellingen een zwaarder gewicht toegekend dan aan de financiële belangen van [appellante]. Deze belangen worden door de komst van het tankstation volgens de raad onevenredig aangetast. Op de zitting heeft de raad erkend dat hij [appellante] eerder had moeten laten weten dat hij zich niet kan verenigen met het plan, maar dat leidt er volgens de raad niet toe dat de belangen van [appellante] onvoldoende zijn meegewogen bij het besluit tot weigering van de vaststelling van het plan.
10.2. De Afdeling overweegt dat uit de motivering bij het besluit volgt dat de raad heeft erkend dat de (financiële) belangen van [appellante] door het niet vaststellen van het plan worden geraakt. De raad heeft toegelicht dat tegenover het belang van [appellante] andere belangen staan waaraan de raad een zwaarder gewicht heeft toegekend. De Afdeling overweegt dat de raad deze belangen gemotiveerd heeft afgewogen tegen het belang van [appellante].
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad de belangen van [appellante] voldoende heeft meegewogen bij het besluit tot het niet vaststellen van het plan.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie met betrekking tot het herstelbesluit
11. Gelet op wat de Afdeling hiervoor onder 7 tot en met 10.2 heeft overwogen, is het beroep van [appellante] tegen het herstelbesluit van 14 april 2025 ongegrond.
Proceskosten
12. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante A] en [appellante B] tegen het besluit van 3 juli 2023 tot het niet vaststellen van het bestemmingsplan "Tankstation N207 Vriezenweg Leimuiden", gegrond;
II. vernietigt het onder I genoemde besluit;
III. verklaart het beroep van [appellante A] en [appellante B] tegen het besluit van 14 april 2025 tot het niet vaststellen van het bestemmingsplan voor het perceel plaatselijk bekend als Leimuiden, sectie C, nr. 2261, ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Kaag en Braassem tot vergoeding van de bij [appellante A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.174,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat de raad van de gemeente Kaag en Braassem aan [appellante A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025
884-1116