ECLI:NL:RVS:2025:4325

Raad van State

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
202303565/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van een beroep inzake omgevingsvergunning voor hekwerken in Leiden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], een huurder en bewoner van woningen in Leiden, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 13 april 2023 het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning aan Stichting Portaal voor het vervangen van hekwerken van verschillende woningen. De aanvraag om de omgevingsvergunning was ingediend op 1 december 2020, en na aanpassing van de aanvraag door Stichting Portaal, werd de vergunning verleend op 21 januari 2021. [appellant] was het niet eens met deze vergunning en wilde dat de hekwerken in hun feitelijke bestaande staat, inclusief de buizenframes, vergund zouden worden. De rechtbank oordeelde dat [appellant] geen procesbelang had, omdat de aanvraag was aangepast en het college alleen op die aangepaste aanvraag kon beslissen. In hoger beroep betoogde [appellant] dat hij wel degelijk procesbelang had en dat de rechtbank in strijd met het EVRM had gehandeld door zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellant] met zijn procedure niet kon bereiken wat hij wilde. De Afdeling oordeelde ook dat de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure aanleiding gaf tot schadevergoeding, en kende [appellant] een bedrag van € 500,00 toe. De uitspraak bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het beroep van [appellant] en wees het verzoek om schadevergoeding toe.

Uitspraak

202303565/1/R3.
Datum uitspraak: 10 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Leiden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 april 2023 in zaak nr. 21/4499 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2021 heeft het college aan Stichting Portaal een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van de hekwerken van verschillende woningen in Leiden.
Bij besluit van 27 juni 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 juli 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Ramsoekh, zijn verschenen. Verder is op de zitting Stichting Portaal, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. R.D. van Oevelen en mr. L. de Jeu, beiden advocaat in Rotterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 1 december 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Stichting Portaal is de eigenaar van de woningen aan het Maansteenpad 102-130, de Turkooislaan 101-129 en 104a-106j, en de Smaragdlaan 95-95d in Leiden (hierna: de woningen). Op 1 december 2020 diende zij een aanvraag in om een omgevingsvergunning ter legalisering van de op de dakterrassen van deze woningen aanwezige hekwerken en daarbovenop geplaatste buizenframes, die maken dat de woningen hoger zijn dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan en niet zijn vergund. In overleg met het college heeft zij de aanvraag vervolgens aangepast, omdat er een negatief stedenbouwkundig advies en een negatief welstandsadvies was afgegeven. De buizenframes zijn daarom door Stichting Portaal uit de aanvraag verwijderd zodat de totale hoogte van de woningen lager werd.
3.       [appellant] is huurder en bewoner van één van de woningen. Hij is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Hij wil dat de hekwerken dan wel in hun feitelijke bestaande staat, dus inclusief de buizenframes, vergund worden, dan wel op een andere manier waarbij de huidige hoogte behouden blijft en zijn privacy gewaarborgd wordt. De rechtbank heeft zijn beroep tegen het besluit van 27 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij naar het oordeel van de rechtbank met een gegrondverklaring van dit beroep niet het door hem beoogde doel zou hebben kunnen bereiken: omdat de aanvraag door Stichting Portaal is aangepast, kon het college alleen op die aangepaste aanvraag beslissen. Een vernietiging of herroeping van de nu verleende omgevingsvergunning door de rechtbank zou er daarom toe hebben geleid dat het college opnieuw op de aangepaste aanvraag had moeten beslissen. Het college zou dan niet alsnog op de oorspronkelijke aanvraag kunnen beslissen.
4.       [appellant] is het niet eens met deze uitspraak van de rechtbank. Hij vindt dat hij wel procesbelang heeft, omdat hij met deze procedure wél zijn doel kan bereiken.
De gronden van het hoger beroep
Procesbelang
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, kan hij met deze procedure namelijk wél bereiken wat hij wil.
Op de zitting heeft [appellant] duidelijk gemaakt wat hij precies met deze procedure wil bereiken. Hij wil dat de hekken in hun huidige staat mogen blijven staan, dan wel dat er een gehele andere invulling aan de hekken wordt gegeven, die afwijkt van zowel de oorspronkelijk ingediende aanvraag als de voorliggende vergunning. Hij heeft uitgelegd dat de architect van de woningen de hekken met de frames heeft toegevoegd om zo een mooi stedenbouwkundig beeld te bereiken. De architect heeft daarom uitgebreide instructies gegeven over hoe de hekken te gebruiken en aan te kleden. [appellant] vindt het niet juist dat deze visie in de omgevingsvergunning niet wordt gevolgd. Hij stelt verder zijn doel, behoud van de architectonische waarde van de woningen met de hekken, met deze procedure te kunnen bereiken, omdat de rechtbank zijn beroep gegrond had kunnen verklaren, en het college daarbij had kunnen opdragen om Stichting Portaal in de gelegenheid te stellen om de aanvraag aan te passen conform zijn wensen. Ook zonder opdracht van de rechtbank zou het college dit overigens hebben kunnen doen, aldus [appellant]. Stichting Portaal zou volgens hem bereid zijn hieraan mee te werken. Ook als de rechtbank zijn beroep ongegrond had verklaard, stelt [appellant] dat hij daarmee zou zijn opgeschoten. Dan had hij immers de motivering van de ongegrondverklaring kunnen gebruiken om te besluiten al dan niet in hoger beroep te gaan en om daarbij zijn betoog te verbeteren.
5.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] geen procesbelang had. Het doel dat [appellant] voor ogen heeft, vergunning van de feitelijk aanwezige verhoogde hekwerken, kan hij niet bereiken met een beoordeling van het besluit van 21 januari 2021.
Het college stelt niet bekend te zijn met het nieuwe plan van Stichting Portaal. Het college wijst erop dat er voor dit plan een nieuwe aanvraag kan worden ingediend, die hij dan zal beoordelen.
5.2.    De Afdeling stelt voorop dat het college moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. In dit geval is de aanvraag de aangepaste aanvraag, waarin de totale hoogte van de bouwwerken 6,8 m bedraagt. Het college heeft bij besluit van 21 januari 2021 deze aanvraag ingewilligd. De omvang van dit geding is beperkt tot deze beslissing van het college. De rechtbank noch de Afdeling kan daarom in deze procedure een oordeel geven over de oorspronkelijk ingediende aanvraag, waarin de hoogte van de bouwwerken 7,7 m bedraagt, of een eventueel ander door [appellant] gewenst bouwplan. De rechtbank heeft daarom naar het oordeel van de Afdeling terecht geoordeeld dat [appellant] geen procesbelang had, omdat hij met zijn beroep niet kon bereiken wat hij wenste te bereiken.
Als de rechtbank het besluit van 27 juni 2021 zou hebben vernietigd, had het college namelijk opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 21 januari 2021 waarbij de vergunning is verleend. Ook als het college deze vergunning vervolgens in zou trekken, zou het college opnieuw moeten beslissen op de aangepaste aanvraag met de lagere hekken. Om het doel van [appellant] te bereiken is daarom de indiening van een nieuwe aanvraag vereist, en dat kan niet met deze procedure worden bereikt. Het feit dat het college Stichting Portaal in de gelegenheid had kunnen stellen om de aanvraag aan te passen, maakt dit niet anders. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is daarvoor immers de medewerking van Stichting Portaal vereist. Nog los van het feit dat Stichting Portaal op de zitting heeft aangegeven niet bereid te zijn deze medewerking te verlenen en het eens te zijn met de rechtbankuitspraak, kan deze medewerking niet door het college, de rechtbank, of de Afdeling opgedragen worden.
De omstandigheid dat [appellant] bij een ongegrondverklaring de motivering van de rechtbank had kunnen gebruiken om zijn betoog in hoger beroep te verbeteren, maakt evenmin dat hij procesbelang heeft. Dit verandert immers niets aan het feit dat hij met deze procedure zijn doel, vergunning van de hekwerken met de hoogten die zij op dit moment hebben, niet kan bereiken.
Het betoog slaagt niet.
Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel
6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank, door zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, in strijd heeft gehandeld met artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Als gevolg van de niet-ontvankelijkheidsverklaring van zijn beroep heeft hij namelijk geen beschikking over een effectief rechtsmiddel voor zijn betoog dat zijn recht op eerbiediging van zijn privéleven uit artikel 8 van het EVRM is geschonden. De lagere hekken leiden tot meer inkijk op zijn terras, hetgeen een inbreuk op zijn privacy vormt. Als hij, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, met deze procedure zijn doel niet kan bereiken, dan is er geen sprake van een effectief rechtsmiddel. Hij kan zijn doel dan immers met geen enkele procedure bereiken.
6.1.    Artikel 13 van het EVRM luidt:
"Een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie."
6.2.    De Afdeling overweegt dat [appellant] ook wat betreft de bescherming van zijn rechten op grond van artikel 8 EVRM met deze procedure niet kan bereiken wat hij wil. De Afdeling verwijst naar rechtsoverweging 5.2. Dit betekent niet dat hem geen effectief rechtsmiddel ter beschikking staat. Het betekent alleen dat hij met het rechtsmiddel dat hij heeft ingesteld niet kan bereiken wat hij beoogt. Om dat wel te bereiken zal hij Stichting Portaal moeten verzoeken een andere aanvraag in te dienen en kan hij vervolgens civielrechtelijke rechtsmiddelen aanwenden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie hoger beroep
7.       Het voorgaande betekent dat de rechtbank het beroep van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Afdeling zal de aangevallen uitspraak daarom bevestigen. De Afdeling komt daarom niet meer aan inhoudelijke bespreking van de overige beroepsgronden van [appellant] toe.
Overschrijding redelijke termijn
8.       [appellant] heeft de Afdeling verzocht om een schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
8.1.    De redelijke termijn, die uitgangspunt is voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen die bestaan uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties, is in dit geval vier jaar. De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:155, onder 6.2.
8.2.    Het college heeft het bezwaarschrift van [appellant] tegen het besluit van 21 januari 2021 op 4 maart 2021 ontvangen. Met deze uitspraak van de Afdeling op 10 september 2025 is de procedure beëindigd. De procedure heeft in totaal dus meer dan vier jaar geduurd. De rechtbank heeft al een vergoeding van € 500,00 toegekend, omdat de procedure bij haar te lang heeft geduurd. De procedure bij de Afdeling heeft ruim 2 maanden te lang geduurd. De Afdeling zal daarom, uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,00 per half jaar, naar boven af te ronden, de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,00.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek van [appellant] om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. De Staat hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
III.      veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [appellant] een schadevergoeding van € 500,00 te betalen.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Tricoli, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tricoli
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025
1103