ECLI:NL:RVS:2025:4420

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
202303789/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor sportkooi in Den Haag met betrekking tot geluidsoverlast en overlast door hangjongeren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag over een omgevingsvergunning die op 8 april 2021 is verleend aan de gemeente Den Haag voor het plaatsen van een sportkooi aan de Houtrustweg, tegenover de Zeezwaluwstraat 295. De vergunning is verleend voor de activiteiten 'bouwen' en 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening'. Appellanten, bewoners van een appartementencomplex in de nabijheid, stellen dat de sportkooi leidt tot geluidsoverlast en overlast door hangjongeren. De rechtbank heeft het beroep van appellanten gegrond verklaard, het besluit van 8 april 2021 vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellanten hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoeren dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geluidsoverlast en de geschiktheid van alternatieve locaties. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit in stand heeft gelaten. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en voorschriften verbonden aan de omgevingsvergunning om overlast te beperken, waaronder het plaatsen van een bord dat de sportkooi na 22.00 uur niet toegankelijk is en het automatisch uitschakelen van de verlichting om 22.00 uur. De proceskosten zijn voor het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Uitspraak

202303789/1/R3.
Datum uitspraak: 17 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend in Den Haag,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 april 2023 in zaak nr. 21/3577 in het geding tussen:
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2021 heeft het college aan de gemeente Den Haag een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een sportkooi op een terrein bij de Houtrustweg, tegenover de Zeezwaluwstraat 295 in Den Haag.
Bij uitspraak van 25 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 april 2021 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2025, waar [appellant] en anderen, voor wie [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Honselerdijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Yildirim, R. Vink en ir. J.A. Huizer en ir. E.C.F. Vermeer, zijn verschenen. Verder is de vergunninghouder, gemeente Den Haag, vertegenwoordigd door N.R. Joseph, ing. P. Zonneveld, H.J. Scholten, R.A.L.H. Erberveld en P. Hofland, als partij gehoord.
Overwegingen
Inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 24 januari 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Met het besluit van 8 april 2021 heeft het college aan de gemeente Den Haag een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een sportkooi op het terrein bij de Houtrustweg, tegenover de Zeezwaluwstraat 295 in Den Haag. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten "bouwen" en "handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening" als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3.       [appellant] en anderen wonen in een appartementencomplex aan de [locatie] in Den Haag, tegenover de locatie waar de sportkooi is geplaatst. Zij stellen dat het gebruik van de sportkooi, die inmiddels in gebruik is genomen, leidt tot geluidsoverlast en overlast door hangjongeren.
De aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het college het besluit van 8 april 2021 in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet zorgvuldig heeft voorbereid en deugdelijk gemotiveerd, omdat het college pas in de beroepsfase onderzoek heeft laten uitvoeren naar het geluid van de sportkooi en de gevolgen daarvan voor omwonenden en naar mogelijke alternatieve locaties. De rechtbank heeft het besluit wel vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De reden voor dat laatste is dat het college zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt heeft mogen stellen dat het gebruik van de sportkooi niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast voor omwonenden, of overlast door jongeren. Ook heeft het college aannemelijk gemaakt dat niet op voorhand duidelijk is dat de voorgedragen alternatieve locaties een gelijkwaardig of beter resultaat opleveren, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
Geluidhinder
5.       [appellant] en anderen voeren aan dat het college de vanwege de sportkooi in hun woningen optredende geluidbelasting niet aanvaardbaar heeft mogen achten. Ook is het onderzoek dat is verricht naar de geluidbelasting niet toereikend. Dit heeft de rechtbank miskend. Het rapport "Sportkooi Houtrustweg en Zeezwaluwstraat in Den Haag", van Peutz van 14 april 2022 (hierna: het rapport van Peutz), gaat er ten onrechte vanuit dat de locatie waar de sportkooi wordt geplaatst ligt in een "gemengd gebied" als bedoeld in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: VNG-brochure). Ook heeft de rechtbank miskend dat de geluidwaarden in het rapport van Peutz hadden moeten worden ontleend aan het in de Duitse VDI richtlijn  3770 (april 2002) "Emissionskennwerte technischer Schallquellen Sport- und Freizeitanlagen" (hierna: VDI-richtlijn), genoemde speltype "Bolzplätze", in plaats van het speltype "Voetbal". De onderlinge speelafstand tussen spelers bij deze twee speltypen is namelijk wezenlijk anders, omdat de oppervlakte van een sportbalkooi veel kleiner is dan de oppervlakte van een voetbalveld. Verder is voor het maximale geluidsniveau bij het aanstoten van de palen van de sportkooi uitgegaan van een te laag bronvermogen, zijn de invoergegevens uit het rapport van Peutz niet of onvoldoende te herleiden en is ten onrechte niet uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Hierdoor berust het rapport van Peutzop een onderschatting van de werkelijke geluidbelasting. [appellant] en anderen baseren een en ander op de rapportage van Vliex van 11 juli 2022 (hierna: het rapport van Vliex), dat zij bij de rechtbank hebben overgelegd.
¬- de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek
5.1.    Peutz vermeldt in Paragraaf 2.2 van het rapport van Peutz dat voor de beoordeling van de vraag of de geluidbelasting vanwege de sportkooi aanvaardbaar is, is aangesloten bij de geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) en het maximale geluidniveau (LAmax) als bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Abm). Voor de vraag of er na realisatie van de sportkooi sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat verwijst Peutz in paragraaf 2.3 van haar onderzoek naar het stappenplan uit de VNG-brochure.
De geluidbelasting vanwege de sportkooi is berekend aan de hand van de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999". De waarden van het geluid afkomstig van de sportactiviteiten, waaronder ook van publiek, zijn ontleend aan de VDI-richtlijn, waarbij aansluiting is gezocht bij de met het speltype "voetbal" bronvermogens voor stemgeluid.
In Paragraaf 3.2 van het rapport van Peutz vermeldt Peutz dat er voor de bedrijfssituatie vanuit is gegaan dat de sportkooi effectief vier uur in de dagperiode tussen 10:00 uur en 19:00 uur en effectief twee uur in de avondperiode tussen 19:00 uur en 22:00 uur wordt gebruikt. Daarbij is opgemerkt dat sprake is van een worst-case benadering omdat de sportkooi niet iedere dag gebruikt zal worden. Voor het geluid als gevolg van het voetballen wordt bij het speltype "voetbal" uit de VDI-richtlijn een geluidvermogen van 94 dB(A) gehanteerd. Omdat in een sportkooi kleinere groepen spelen dan bij veldvoetbal, gaat Peutz uit van tien spelers, met een geluidvermogen van 90 dB(A) in totaal. Voor piekgeluiden van een balschot tegen de wanden van de sportkooi, het backboard van de basket of het spelregelbord geldt volgens het rapport van Peutz een maximaal geluidvermogen van 104 dB(A). De overige contactgeluiden zijn met dit bronvermogen gelijkgesteld. Voor het roepen van personen is in de VDI-richtlijn een maximaal geluidvermogen van 86 tot 108 dB(A) opgenomen voor roepende tot luid schreeuwende personen. In dit onderzoek is voor de piekgeluidemissie van het roepen van personen uitgegaan van een representatieve waarde van 106 dB(A).
- gemengd gebied of rustige woonwijk?
5.2.    In paragraaf 2.3 van het akoestisch onderzoek merkt Peutz op dat in de omgeving van de sportkooi naast woningen ook horeca- en recreatiegelegenheden, een zeehaven, enkele bedrijven en het Zuiderstrand aanwezig zijn. Volgens Peutz is daarmee sprake van een gemengd gebied, waar volgens stap 3 van de VNG-brochure 55 dB(A) toelaatbaar is als langtijdgemiddelde beoordelingsniveau.
5.3.    De Afdeling ziet in het aangevoerde onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat in het rapport van Peutz ten onrechte is uitgegaan van een "gemengd gebied", als bedoeld in de VNG-brochure. Daarbij betrekt de Afdeling, zoals ook de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 14 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2724, heeft overwogen, dat de locatie niet alleen in een gebied ligt waar sprake is van een matige tot sterke functiemenging, maar ook dat tussen de locatie van de sportkooi en de woningen van [appellant] en anderen een weg ligt die niet alleen door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Daarnaast is van belang dat in de directe nabijheid van de locatie, naast woningen, ook andere functies voorkomen zoals culturele voorzieningen, dienstverlening, kantoren en sportvoorzieningen. Wat door [appellant] en anderen in dit verband is aangevoerd geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de aangevallen uitspraak.
Het betoog slaagt niet.
- speltype en brongeluid spelers
5.4.    [appellant] en anderen betogen onder verwijzing naar het Vliex rapport dat de rechtbank heeft miskend dat de geluidwaarden in het rapport van Peutz hadden moeten worden ontleend aan het in de VDI-richtlijn genoemde speltype "Bolzplätze", in plaats van het speltype "Voetbal". De onderlinge afstand tussen spelers bij deze twee speltypen is namelijk wezenlijk anders, omdat de oppervlakte van een sportkooi veel kleiner is dan van een voetbalveld. Volgens hen is het effect vergelijkbaar met de verschillen tussen de speltypen "Tennis" en "Padel", waar ook wezenlijk andere geluidseffecten ontstaan als gevolg van een verschil in intensiteit en onderlinge afstand tussen spelers.
5.5.    Peutz heeft in een aanvullende notitie van 15 september 2022 gereageerd op het rapport van Vliex. Daarin is onder meer uiteengezet waarom volgens Peutz kon worden uitgegaan van het speltype "Voetbal".
5.6.    De Afdeling ziet in het aangevoerde onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het door Peutz en het college in het rapport van Peutz gehanteerde speltype. Uit de VDI-richtlijn volgt dat voor het speltype "Bolzplätze" het geluid afkomstig van het balspel zelf en het stemgeluid van spelende kinderen/jongeren bepalend zijn. Over de contactgeluiden/piekgeluiden staat daarin dat de omheining van de balplaats van invloed kan zijn op de akoestische situatie. Met de omgevingsvergunning is een geluidarme sportkooi vergund. Partijen zijn het er daarom over eens dat het voor de vraag of is uitgegaan van het juiste speltype, alleen nog van belang is of de berekening van het stemgeluid bij spelende kinderen/jongeren is gestoeld op representatieve bronvermogens. Dat beoordeelt de Afdeling hierna.
5.7.    Uit tabel 35 van de VDI-richtlijn volgt dat bij het speltype "Bolzplätze" een gemiddeld bronvermogen van 82 dB(A) voor jongeren en volwassenen tot 87 dB(A) voor schreeuwende kinderen wordt gehanteerd. De rechtbank heeft terecht geconstateerd dat dit bronvermogen in overeenstemming is met het gemiddelde bronvermogen per kind van 80-87 dB(A) voor schreeuwende kinderen, waar Peutz van is uitgegaan. Zoals nader door Peutz toegelicht in haar aanvullende notitie van 15 september 2022 is Peutz is het rapport van Peutz namelijk uitgegaan van een gemiddeld bronvermogen van 83 dB(A), waarbij ervan is uitgegaan dat de helft van de kinderen/jongeren tegelijkertijd schreeuwt. Dit levert een gemiddeld bronvermogen per kind van 80 dB(A) op. Uitgaande van tien spelende kinderen wordt via deze berekening uitgekomen op een (totaal) gemiddeld bronvermogen van 90 dB(A). Dit heeft Peutz representatief mogen achten. De Afdeling volgt niet de stelling uit het rapport van Vliex dat voor alle spelers moet worden gerekend met het ten hoogste optredende gemiddeld geluidniveau van 87 dB(A), zodat bij tien schreeuwende kinderen moet worden uitgekomen op een totaal equivalent bronvermogen van 97 dB(A). Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld in haar uitspraak van 9 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1929, r.o. 9.1, is het in een geval als hier aan de orde toegestaan om een correctie aan te brengen op het bronvermogen in die zin dat niet de hele groep spelende kinderen tegelijkertijd schreeuwt, maar slechts de helft. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunten om daar nu anders over te oordelen. Verder acht de Afdeling het van belang dat het karakter van het spel dat wordt gespeeld in de kooi weliswaar verschilt van het karakter van het voetbalspel dat wordt gespeeld op een veld, maar dat daarin geen reden bestaat om uit te gaan van een veel hoger maximaal gemiddeld geluidniveau, zoals [appellant] en anderen betogen. Hiervoor acht de Afdeling doorslaggevend dat, zoals de deskundige van Peutz op de zitting van de Afdeling desgevraagd ook heeft toegelicht, het voetbalspel in de kooi qua intensiteit van het spel, en dus ook qua intensiteit van het stemgeluid, anders is dan op het veld, maar dat daar tegenover staat dat de bij grotere afstanden tussen spelers het stemvolume hoger zal moeten zijn om die afstanden te overbruggen. [appellant] en anderen hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om hieraan te twijfelen. De rechtbank is daarom terecht tot de conclusie gekomen dat Peutz in het rapport van Peutz mocht uitgaan van het speltype "Voetbal".
Het betoog slaagt niet.
- bronvermogen ballen tegen de palen
5.8.    [appellant] en anderen betogen dat een onjuist bronvermogen is gehanteerd voor het schieten tegen de palen. Volgens hen heeft Peutz onvoldoende gemotiveerd waarom hier een lager bronvermogen kan worden gehanteerd dan het in het rapport van Peutz genoemde bronvermogen van 110 dB(A).
5.9.    In het akoestisch onderzoek, paragraaf 3.4, staat dat door Nieman een geluidmeting is uitgevoerd bij een sportkooi van het merk IJslander, welke sportkooi vergelijkbaar is met het type sportkooi waarvoor de omgevingsvergunning is verleend. Uit de resultaten van dit onderzoek volgt voor het schieten van een bal tegen een van de palen een maximaal geluidniveau van 110 dB(A). Hierbij is er volgens Peutz echter vanuit gegaan dat (met een ballenkanon) de maximale schietsnelheid 120 km/h is. Dit komt bij het gebruik van de sportkooi, en zeker bij een kleiner model als hier aan de orde, volgens Peutz vrijwel niet voor. Daarom wordt hier 104 dB(A) representatief geacht.
5.10.  In wat [appellant] en anderen daarover hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college een bronvermogen van 104 dB(A) niet representatief heeft mogen achten. [appellant] en anderen hebben geen feiten of omstandigheden genoemd op basis waarvan op dit punt getwijfeld zou moeten worden aan de juistheid van het akoestisch onderzoek.
Het betoog slaagt niet.
- representatieve bedrijfssituatie
5.11.  [appellant] en anderen betogen dat bij de berekening van de geluidniveaus had moeten worden uitgegaan van de maximale (planologische) mogelijkheden. In het rapport van Peutz had daarom voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau moeten worden gerekend met de aanname dat de sportkooi continu tussen 9:00 en 22.00 uur in gebruik is.
5.12.  De Afdeling stelt voorop dat de raad bij het onderzoek naar geluid mag uitgaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3915, onder 4.2).
De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunt voor de conclusie dat Peutz bij zijn onderzoek is uitgegaan van een niet realistisch uitgangspunt ten aanzien van de bedrijfsduur van de sportkooi. Een continu gebruik van de sportkooi van 9:00 tot 22:00 uur heeft Peutz hoe dan ook niet realistisch en daarmee representatief hoeven achten.
Het betoog slaagt niet.
Vergelijking met andere zaken
6.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank in haar oordeel ten onrechte niet de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 april 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:3377) heeft betrokken. Verder wijzen zij op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 april 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:4883).
6.1.    De Afdeling ziet in het aangevoerde niet waarom de rechtbank deze twee uitspraken had moeten betrekken bij haar oordeel. De Afdeling is met de voorzieningenrechter van oordeel dat de beide zaken niet te vergelijken zijn met deze zaak. De uitspraak van 29 april 2019 gaat over een besluit tot afwijzing van een handhavingsverzoek in verband met geluid dat wordt veroorzaakt door het gebruik van een sportkooi in Zwijndrecht. De relevante woning lag daar op een afstand van 22 m van de betreffende sportkooi, terwijl de kortste afstand tussen de woningen van [appellant] en anderen en de voorziene sportkooi in Den Haag 38 m is. De Afdeling voegt hier aan toe dat, zoals volgt uit het meetrapport van Peutz van 23 oktober 2024, in de hier voorliggende situatie beduidend minder piekgeluiden zijn gemeten dan de aantallen die aan de orde waren in die zaak (13 in een uur tot 20 per half uur, waar hier 12 piekgeluiden in acht uur en 20 piekgeluiden in ruim 5 uur zijn gemeten). De uitspraak van 19 april 2021 ging over een verleende omgevingsvergunning voor een opblaasbare hockeyhal, zodat die vergelijking ook niet opgaat.
Alternatieven
7.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geschiktheid van de aangedragen alternatieve locaties voor de sportkooi.
7.1.    [appellant] en anderen hebben in hoger beroep niet gemotiveerd onderbouwd waarom wat de rechtbank onder 11.2 van zijn uitspraak heeft overwogen, niet juist of onvolledig zou zijn. De Afdeling ziet dan ook niet in waarom de rechtbankuitspraak in zoverre niet kan worden gevolgd.
Het betoog slaagt niet.
Overlast/voorschriften
8.       [appellant] en anderen voeren aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft afgezien van het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning over de gebruikstijden van de sportkooi. [appellant] en anderen wijzen erop dat bij de sportkooi verlichting kan worden aangebracht waardoor de kooi de volledige avond en nacht kan worden gebruikt. Zij vrezen daar extra overlast van te ondervinden.
8.1.    De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het college zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sportkooi niet tot onevenredige overlast leidt in de omgeving. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat door het college verschillende maatregelen worden genomen om het gebruik van de sportkooi als hangplek minder aantrekkelijk te maken. Zo is de sportkooi vanwege de ligging in de duinen minder goed toegankelijk voor scooters, fietsen en auto’s dan de voorheen nabij de locatie aanwezige kooi, en komen er geen bankjes bij de sportkooi te staan. Verder heeft de rechtbank relevant geacht dat om 22.00 uur de verlichting in de sportkooi uitgaat en er een bordje bij de voetbalkooi komt te hangen waarop staat dat de sportkooi na 22.00 niet toegankelijk is. Voor het overige is het voorkomen van oneigenlijk gebruik van de sportkooi een kwestie van handhaving door de gemeente en de politie.
8.2.    Bij brief van 26 juni 2025 heeft het college bevestigd dat er inmiddels verlichting aan weerszijde van de sportkooi is aangebracht die is voorzien van een tijdschakelaar, waardoor de verlichting om 22.00 uur automatisch wordt uitgeschakeld. Ook is de sportkooi voorzien van een bord waarop staat dat deze na 22.00 uur niet toegankelijk is.
8.3.    De Afdeling overweegt dat het college gelet op wat in zijn brief van 26 juni 2025 staat het uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht dat enkele (aanvullende) overlastbeperkende maatregelen worden getroffen ter plaatse van de sportkooi. Dit betreft de maatregel dat de op de sportkooi aangebrachte verlichting is voorzien van een tijdschakelaar en dat de kooi is voorzien van een bord waarop staat dat deze na 22.00 uur niet toegankelijk is. Deze maatregelen zijn inmiddels getroffen, maar het college heeft verzuimd deze maatregelen als voorschrift in de omgevingsvergunning op te nemen. Op dit punt is de rechtbank ten onrechte tot de conclusie gekomen dat het college de eventuele overlast die ontstaat door oneigenlijk gebruik van de sportkooi aanvaardbaar heeft mogen achten.
Het betoog slaagt.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is, gelet op wat hiervoor onder 8.3 is overwogen, gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 8 april 2021 in stand zijn gelaten en voor zover daarbij aan de omgevingsvergunning niet de onder 8.2 en 8.3 van deze uitspraak bedoelde voorschriften zijn verbonden. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling op de navolgende wijze zelf in de zaak voorzien.
10.     Het college heeft op de zitting desgevraagd ingestemd met het aanpassen van de omgevingsvergunning, voor zover deze wordt vernietigd, zoals is overwogen onder 8.3 van deze uitspraak. [appellant] en anderen zijn het, als daar aan wordt toegekomen, met de aanpassingen eens. Omdat bovendien niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, door de volgende voorschriften toe te voegen aan het besluit van 8 april 2021, en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit, voor zover dat is vernietigd.
11.     De in het besluit van 8 april 2021 op te nemen voorschriften komen als volgt te luiden:
"Onder het kopje "Activiteit `Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening'" worden de volgende voorschriften opgenomen:
Voorschrift 1: bij de sportkooi moet een bord aanwezig zijn en blijven waarop  staat vermeld dat de sportkooi na 22.00 uur niet toegankelijk is."
Voorschrift 2: de sportkooi moet worden voorzien van een technische voorziening die ervoor zorgt dat de verlichting van de sportkooi om 22.00 uur automatisch uitschakelt en daarmee voorzien blijven."
Proceskosten
12.     Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 8 april 2021,kenmerk 202001686/7896684, voor zover daarbij aan de omgevingsvergunning niet de onder 8.2 en 8.3 van deze uitspraak bedoelde voorschriften zijn verbonden;
III.      bepaalt dat aan de onder II vermelde omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
- voorschrift 1 dat luidt: "bij de sportkooi moet een bord aanwezig zijn en blijven waarop staat vermeld dat de sportkooi na 22.00 uur niet toegankelijk is.";
- voorschrift 2 dat luidt: "de sportkooi moet worden voorzien van een technische voorziening die ervoor zorgt dat de verlichting van de sportkooi om 22.00 uur automatisch uitschakelt en daarmee voorzien blijven.";
IV.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 8 april 2021 voor zover het betreft de in de in dictumonderdeel III beschreven voorschriften;
V.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van de bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00 volledig toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VI.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] en anderen het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Sommer, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sommer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025
901