ECLI:NL:RVS:2025:4535

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
202400521/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afwijzing van een verzoek tot wijziging van de geregistreerde CO2-uitstoot van een voertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Dienst Wegverkeer (RDW) tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De RDW had een verzoek van [wederpartij] om de geregistreerde CO2-uitstoot van zijn voertuig te wijzigen, afgewezen. De CO2-uitstoot is van belang voor de belastingheffing op basis van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (bpm). De RDW had de CO2-uitstoot van het voertuig vastgesteld op 297 gr/km, terwijl [wederpartij] stelde dat deze 243 gr/km was, zoals vermeld in een certificaat van overeenstemming (CVO) dat hij had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de RDW onvoldoende had gemotiveerd waarom het CVO geen doorslaggevende betekenis kon hebben en droeg de RDW op om een nieuw besluit te nemen. De RDW ging in hoger beroep, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. De RDW moet nu de CO2-uitstoot vaststellen volgens het CVO van [wederpartij].

Uitspraak

202400521/1/A2.
Datum uitspraak: 24 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2023 in zaak nr. 23/2353 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend in [woonplaats],
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2022 heeft de RDW een verzoek van [wederpartij] om de in het kentekenregister geregistreerde CO2-uitstoot van het voertuig met kenteken [kenteken], afgewezen.
Bij besluit van 8 maart 2023 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2023 heeft de rechtbank het door de RDW daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 maart 2023 vernietigd en de RDW opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 29 januari 2024 heeft de RDW het bezwaar van [wederpartij] wederom ongegrond verklaard onder verbetering en aanvulling van de motivering.
[wederpartij] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 29 januari 2024.
De Afdeling heeft deze zaak en de zaken nrs. 202302649/1/A2, 202302651/1/A2, 202305678/1/A2, 202305686/1/A2 en 202402492/1/A2 gevoegd behandeld op de zitting van 9 januari 2025, waar [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. S.M. Bothof, rechtsbijstandverlener in Hof van Twente, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Bergen en mr. F. Schuring, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
Inleiding
1.       De CO2-uitstoot van een voertuig is van belang voor de hoogte van de belasting op grond van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: bpm). Hoe hoger de uitstoot, hoe hoger de bpm. [wederpartij] heeft een naheffingsaanslag bpm ontvangen van de inspecteur van de Belastingdienst. Volgens de Belastingdienst blijkt namelijk uit het kentekenregister van de RDW dat de CO2-uitstoot van het voertuig hoger is dan [wederpartij] bij de bpm-aangifte heeft opgegeven.
2.       [wederpartij] heeft het voertuig uit Zwitserland ingevoerd. Om het voertuig in het Nederlandse kentekenregister in te schrijven, heeft hij het voertuig in maart 2020 bij een keuringsstation van de RDW aangeboden. Daarbij heeft hij het Zwitserse kentekenbewijs overgelegd. Omdat daarop geen CO2-uitstoot of een Europese typegoedkeuring waren vermeld, heeft de RDW de CO2-uitstoot berekend volgens de zogenoemde Scandinavische rekenmethode. Bij de inschrijving in het Nederlandse kentekenregister heeft de RDW een C02-uitstoot van 297 gr/km voor het voertuig geregistreerd.
3.       Omdat de registratie in het kentekenregister volgens [wederpartij] onjuist is, heeft hij bij de RDW een verzoek ingediend op grond van artikel 43e van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) om de CO2-uitstoot te wijzigen. Volgens hem is de CO2-uitstoot niet 297 gr/km, maar 243 gr/km. Bij zijn verzoek heeft hij een door de fabrikant van het voertuig afgegeven certificaat van overeenstemming (hierna: CVO) van 23 februari 2011 overlegd, waarop staat dat de CO2-uitstoot van het voertuig 243 gr/km is.
De RDW heeft het verzoek afgewezen, omdat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat de in het kentekenregister geregistreerde CO2-uitstoot onjuist is. Volgens de RDW is het niet voldoende om een CVO over te leggen, maar moet het voertuig opnieuw naar het keuringsstation van de RDW worden gebracht zodat kan worden gecontroleerd of het voertuig in overeenstemming is met het CVO.
4.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak. Daarin staan ook de volledige naam en vindplaats van het in deze uitspraak genoemde Unierecht.
Oordeel van de rechtbank
5.       De rechtbank heeft overwogen dat [wederpartij] door het alsnog overleggen van het CVO twijfel heeft gezaaid aan de juistheid van de registratie in het kentekenregister. Volgens de rechtbank ligt het gelet op artikel 6a van de Uitvoeringsregeling bpm voor de hand dat de RDW de CO2-uitstoot zoals vermeld op het CVO overneemt. Zij heeft de RDW daarom opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
Gronden en beoordeling van het hoger beroep
6.       De RDW betoogt allereerst dat de rechtbank het verzoek van de dienst om het onderzoek na de zitting te heropenen ten onrechte heeft afgewezen. De RDW stelt op de zitting te zijn overvallen door een uitspraak van de belastingrechter van de rechtbank Den Haag van 31 mei 2023, waarin deze heeft overwogen dat uit de overgelegde CVO is gebleken dat de RDW bij de inschrijving van het voertuig in het kentekenregister de waarde van de CO2-uitstoot onjuist heeft vastgesteld.
6.1.    Dit betoog slaagt niet. In artikel 8:65 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat de bestuursrechter het onderzoek ter zitting sluit, wanneer hij van oordeel is dat het onderzoek is voltooid. Dat is een bevoegdheid die ter beoordeling staat van de rechtbank. Uit de aantekeningen van de zitting bij de rechtbank blijkt dat de uitspraak van 31 mei 2023 op de zitting aan de gemachtigde van de RDW is overhandigd en een korte leespauze is ingelast. De gemachtigde heeft wel aangegeven overvallen te zijn door de uitspraak, maar heeft ook inhoudelijk gereageerd. De rechtbank heeft zich daarmee voldoende voorgelicht geacht. Er bestaat daarom geen aanleiding om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, omdat zij na de sluiting van het onderzoek het onderzoek niet heeft heropend.
7.       De RDW betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte naar de belastingwetgeving verwijst voor het vaststellen van de CO2-uitstoot. De RDW heeft een eigen verantwoordelijkheid bij het vaststellen van de CO2-uitstoot. Bij de herregistratie van een voertuig past hij daarbij een werkinstructie toe. Daaruit volgt dat in dit geval voor het vaststellen van de CO2-uitstoot de Scandinavische rekenmethode moet worden toegepast.
Bij een verzoek tot wijziging van geregistreerde gegevens ligt de bewijslast volgens de RDW bij de verzoeker. In dit geval was het voertuig bij de herregistratie niet gekeurd of technisch gecontroleerd. Ook was op dat moment geen Europese typegoedkeuring bekend. Het nu door [wederpartij] overgelegde CVO is door de fabrikant afgegeven voor een voertuig dat is gebouwd volgens een Europese typegoedkeuring en vermeldt de specificaties conform de criteria van de Europese typegoedkeuring. Er zit een periode van meer dan twee jaar tussen de herregistratie en het verzoek tot wijziging. Voordat tot wijziging kan worden overgegaan, moet de RDW het voertuig zien om te bepalen of deze nog overeenstemt met het CVO, aldus de RDW.
7.1.    De Afdeling overweegt als volgt. De RDW heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet verplicht is om de CO2-uitstoot vast te stellen op de wijze die is voorgeschreven in artikel 6a, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling bpm. Uitgangspunt is volgens artikel 6a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling bpm dat de CO2-uitstoot blijkt uit het kentekenregister van de RDW. Dat neemt niet weg dat, zoals de RDW nogmaals op de zitting bij de Afdeling heeft verklaard, zijn werkwijze om de CO2-uitstoot vast te stellen bij de herregistratie van een voertuig wel overeenkomt met de beschreven werkwijze in artikel 6a, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling bpm.
7.2.    Uit de stukken en het verhandelde op de zitting, begrijpt de Afdeling dat de RDW bij de herregistratie in Nederland van een eerder in een andere lidstaat van de Europese Unie geregistreerd voertuig als volgt te werk gaat om de CO2-uitstoot vast te stellen. Het voertuig moet naar een RDW-keuringsstation worden gebracht, met het complete originele buitenlandse kentekenbewijs en, indien aanwezig, het CVO. Op het keuringsstation wordt het voertuig geïdentificeerd en worden de documenten beoordeeld.
Fabrikanten van voertuigen bestemd voor de Europese markt moeten beschikken over een voor toelating op die markt vereiste Europese typegoedkeuring. Voor de Europese typegoedkeuring moeten zij onder meer de CO2-uitstoot van hun voertuigen vaststellen. In eerste instantie zal de RDW de Europese typegoedkeuring die uit de documenten volgt invoeren in een database en op die manier de CO2-uitstoot van het voertuig ophalen.
Als uit de database geen exacte waarde van de CO2-uitstoot voor het voertuig volgt, gaat de RDW uit van de CO2-uitstoot die op het door de andere lidstaat afgegeven kentekenbewijs (hierna: geharmoniseerd kentekenbewijs) is vermeld. Op grond van artikel 4 van Richtlijn 1999/37/EG (hierna: de Kentekenbewijzenrichtlijn) moet het geharmoniseerd kentekenbewijs door een andere lidstaat worden erkend. Het gaat daarbij om een administratieve controle van de identiteit van het voertuig, waarbij de buitenlandse goedkeuring niet mag worden overgedaan. Alleen als de identiteit van het voertuig niet overeenkomt met het geharmoniseerd kentekenbewijs of ingeval van onduidelijkheid, twijfel of ontbrekende, verplicht te registreren gegevens, zal de RDW navraag doen bij de buitenlandse instantie die het kentekenbewijs heeft afgegeven. Het vermelden van de CO2-uitstoot op een kentekenbewijs is op grond van artikel 3 van de Kentekenbewijzenrichtlijn niet verplicht. De CO2-waarde (V.7) staat namelijk vermeld bij de gegevens die deel 1 van het geharmoniseerd kentekenbewijs kan bevatten (punt II.6 van Bijlage I van de Kentekenbewijzenrichtlijn).
Als de CO2-uitstoot niet kan worden overgenomen van het geharmoniseerd kentekenbewijs, wordt deze overgenomen van het CVO, als dat is overgelegd. In het CVO, het ‘geboortebewijs’ van het voertuig, heeft de fabrikant in het Europese typegoedkeuringstraject aan de hand van alle parameters op het voertuig zelf de CO2-uitstoot vastgesteld. Op grond van artikel 36, eerste lid, van Verordening (EU) 2018/858 moet de fabrikant het CVO bij elk voertuig dat conform het goedgekeurde voertuigtype is vervaardigd aan de koper verstrekken. Op grond van het derde lid kan een duplicaat van het CVO worden aangevraagd tot tien jaar nadat het voertuig is geproduceerd.
De RDW heeft op de zitting verklaard dat de CO2-uitstoot die volgt uit de database via de Europese typegoedkeuring, die op het geharmoniseerd kentekenbewijs staat en die in de CVO is vermeld, hetzelfde zou moeten zijn.           Het komt voor dat uit de database geen exacte waarde van de CO2-uitstoot voor het voertuig volgt, maar een range. De CO2-uitstoot van hetzelfde type voertuigen kan afhankelijk van de gekozen accessoires namelijk verschillen. Als op het geharmoniseerd kentekenwijs geen CO2-uitstoot staat en het CVO niet is overgelegd, registreert de RDW de hoogste waarde uit de range.
Als de CO2-uitstoot niet op een van deze wijzen kan worden vastgesteld en ook geen andere documentatie beschikbaar is waaruit de CO2-uitstoot blijkt, past de RDW de Alternatieve voorschriften en wijze van keuren toe, waarbij de CO2-waarde wordt berekend volgens de Scandinavische rekenmethode. Die rekenmethode was neergelegd in Verordening (EU) nr. 183/2011 en was in beginsel bedoeld voor voertuigen die buiten de Europese Unie op de markt zijn gebracht.
7.3.    In dit geval stond op het Zwitserse kentekenbewijs geen CO2-uitstoot en was volgens de RDW op het moment van de herregistratie evenmin een Europese typegoedkeuring bekend. Omdat [wederpartij] op dat moment ook geen CVO had overgelegd, heeft de RDW de Scandinavische rekenmethode toegepast. In deze zaak ligt niet de herregistratie van het voertuig in Nederland voor, maar het verzoek van [wederpartij] om op grond van artikel 43e van de Wvw 1994 de bij de herregistratie vastgestelde CO2-uitstoot te wijzigen. De vraag is wat de betekenis is van het daarbij voor het eerst overgelegde CVO.
De Afdeling hecht er in dit verband aan op te merken dat de RDW [wederpartij] ten onrechte aanrekent dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de bij de herregistratie geregistreerde CO2-uitstoot. [wederpartij] heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat hij bij de importkeuring alleen een formulier met een samenvatting heeft gekregen, waarop uitdrukkelijk staat vermeld dat het formulier alleen voor eigen gebruik is, niet als bewijs kan dienen en niet is bedoeld voor andere doeleinden. Er staat ook geen bezwaarclausule onder. De RDW heeft dat bevestigd. Er bestond voor [wederpartij] daarom geen aanleiding om op het moment van de herregistratie bezwaar te maken.
7.4.    De RDW heeft zich op het standpunt gesteld dat niet met zekerheid kan worden gezegd dat het voertuig nog overeenstemt met het CVO. Tussen de herregistratie en het alsnog overleggen van het CVO kunnen wijzigingen aan het voertuig hebben plaatsgevonden die van invloed zijn geweest op de CO2-uitstoot, en ook kan de slijtage van banden en remmen van invloed zijn, aldus de RDW. De RDW wil het voertuig daarom opnieuw fysiek zien.
[wederpartij] heeft zich op het standpunt gesteld dat een CVO hoger in rang staat dan de Scandinavische rekenmethode. Het opnieuw keuren van tweedehands ingevoerde voertuigen vanwege tijdsverloop, terwijl deze over een eenmalig door de fabrikant verstrekt CVO beschikken, is volgens [wederpartij] niet de bedoeling van de Europese wetgever.
7.5.    De Afdeling overweegt als volgt. Uit de van toepassing zijnde regelgeving blijkt dat het CVO het brondocument is waarin de CO2-uitstoot staat. De fabrikant van het voertuig heeft die CO2-uitstoot vastgesteld in het kader van de Europese typegoedkeuring. Zoals ook de RDW heeft verklaard, wordt die uitstoot vervolgens opgenomen in de database en kan die uitstoot op het geharmoniseerd kentekenbewijs worden vermeld. Met de rechtbank is de Afdeling daarom van oordeel dat de RDW in beginsel moet uitgaan van de CO2-uitstoot zoals vermeld op het CVO van het voertuig. Het is aan de RDW om aannemelijk te maken waarom aan een na de herregistratie overgelegd CVO toch geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend.
7.6.    In dit geval heeft [wederpartij] het CVO weliswaar meer dan twee jaar na de herregistratie in Nederland overgelegd, maar hij stelt terecht dat een CVO ook op het moment van herregistratie al meerdere jaren oud kan zijn, zeker bij ingevoerde tweedehands voertuigen. Als een CVO direct bij de herregistratie wordt overgelegd, neemt de RDW volgens zijn eigen werkwijze de daarop vermelde CO2-uitstoot over als het voertuig overeenkomt met de in het CVO genoemde parameters. Dat er na de herregistratie wijzigingen kunnen hebben plaatsgevonden aan het voertuig, betekent niet dat het CVO geen betekenis meer heeft bij een verzoek om wijziging van de bij de herregistratie geregistreerde CO2-uitstoot. Ook als een CVO wel direct bij de herregistratie is overgelegd, kunnen daarna namelijk wijzigingen aan het voertuig plaatsvinden zonder dat dit leidt tot aanpassing van de CO2-uitstoot. Het enkele tijdsverloop is daarom op zichzelf niet voldoende voor het stellen van de voorwaarde door de RDW dat het voertuig opnieuw moet worden gezien als na de herregistratie een CVO wordt overgelegd.
7.7.    De RDW heeft niet aannemelijk gemaakt dat er op grond van de omstandigheden van dit geval toch aanleiding bestaat om die voorwaarde te stellen. Tussen partijen is niet in geschil dat het overgelegde CVO door de fabrikant is afgegeven voor het desbetreffende voertuig. Dat blijkt ook uit het daarin vermelde voertuigidentificatienummer. In dit geval is ook niet in geschil dat de parameters van het voertuig, zoals die op het moment van herregistratie door de RDW zijn geïdentificeerd en geregistreerd in het Nederlandse kentekenregister, overeenkomen met de parameters zoals vermeld in het CVO. [wederpartij] heeft verder onweersproken gesteld dat de Europese typegoedkeuring op het typeplaatje in de deurstijl van het voertuig staat. De RDW had dat op het moment van de herregistratie, toen het voertuig fysiek aanwezig was, kunnen zien. Dat, zoals de RDW aanvoert, ten tijde van de herregistratie geen Europese typegoedkeuring bekend was terwijl deze wel op het CVO staat, kan [wederpartij] daarom niet worden tegengeworpen.
7.8.    De conclusie is dat de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, tot het oordeel is gekomen dat de RDW onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het CVO geen gegronde reden oplevert voor aanpassing van de CO2-uitstoot in het kentekenregister.
Het betoog van de RDW slaagt niet.
Het beroep tegen het besluit van 29 januari 2024
8.       Het besluit van 29 januari 2024 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht voorwerp te zijn van dit geding.
8.1.    Bij dat besluit heeft de RDW het bezwaar van [wederpartij] wederom ongegrond verklaard, met als motivering het onder 7 vermelde betoog dat in hoger beroep is aangevoerd. Aangezien dat betoog niet slaagt, is het besluit van 29 januari 2024 niet deugdelijk gemotiveerd en is het beroep daartegen gegrond.
Eindoordeel
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
10.     Het beroep tegen het besluit van 29 januari 2024 is gegrond. Dat besluit wordt vernietigd.
11.     De RDW moet een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] nemen, waarbij de RDW met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen het verzoek van [wederpartij] moet toewijzen en de CO2-uitstoot moet vaststellen overeenkomstig de CO2-uitstoot zoals vermeld in het door [wederpartij] overgelegde CVO, te weten 243 gr/km. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
12.     De RDW moet de proceskosten van [wederpartij] voor het hoger beroep en het beroep tegen het besluit van 29 januari 2024 vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       verklaart het beroep tegen het besluit van de Dienst Wegverkeer van 29 januari 2024, kenmerk BZW.24.00114, gegrond;
III.      vernietigt het onder II vermelde besluit;
IV.      draagt de Dienst Wegverkeer op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V.       bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI.      veroordeelt de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het onder II vermelde beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.267,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
VII.     bepaalt dat van de Dienst Wegverkeer een griffierecht van € 559,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. De Vries-Biharie
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025
611
BIJLAGE
WETTELIJK KADER
Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB 2018, L 151)
Artikel 36
1. De fabrikant verstrekt bij elk compleet, incompleet of voltooid voertuig dat conform het goedgekeurde voertuigtype is vervaardigd, een certificaat van overeenstemming in papiervorm. Daartoe maakt de fabrikant gebruik van het model in de in lid 4 bedoelde uitvoeringshandelingen.
Het certificaat van overeenstemming in papiervorm beschrijft in concrete termen de hoofdkenmerken en de technische prestaties van het voertuig. Het certificaat van overeenstemming in papiervorm vermeldt de fabricagedatum van het voertuig. Het certificaat van overeenstemming in papiervorm wordt zo ontworpen dat vervalsing wordt voorkomen.
Het certificaat van overeenstemming in papiervorm wordt gratis bij het voertuig aan de koper geleverd. De levering ervan mag niet afhankelijk worden gesteld van een uitdrukkelijk verzoek daartoe of van het verstrekken van aanvullende gegevens aan de fabrikant.
[…]
3. Gedurende een periode van tien jaar na de fabricagedatum van het voertuig verstrekt de fabrikant op verzoek van de eigenaar een duplicaat van het certificaat van overeenstemming in papiervorm, tegen betaling van een bedrag dat niet hoger is dan de kosten verbonden aan het verstrekken van het duplicaat. Op de voorzijde van het duplicaat is het woord „duplicaat" duidelijk zichtbaar.
[…]
Verordening (EU) nr. 183/2011 van de Commissie van 22 februari 2011 tot wijziging van de bijlagen IV en VI bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd
(PB 2011, L 53)
Aanhangsel 2 van Bijlage IV bevat de zogenoemde Scandinavische rekenmethode
Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (PB 1999 L 138)
Artikel 3
1. De lidstaten geven een kentekenbewijs af voor voertuigen waarvan de inschrijving volgens hun nationale wetgeving verplicht is. Dat kentekenbewijs bestaat hetzij uit slechts één deel overeenkomstig bijlage I, hetzij uit twee delen overeenkomstig de bijlagen I en II.
[…]
4. De lidstaten registreren elektronisch gegevens van alle voertuigen die op hun grondgebied zijn ingeschreven. Deze gegevens omvatten:
a) alle verplichte elementen overeenkomstig bijlage I, punt II.5, alsook de elementen van punten II.6 (J) en II.6 (V.7) en (V.9) van die bijlage, voor zover deze gegevens beschikbaar zijn;
b) andere niet-verplichte in bijlage I vermelde gegevens of gegevens van het certificaat van overeenstemming als bedoeld in Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, indien mogelijk;
[…]
Artikel 4
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt het door een lidstaat afgegeven kentekenbewijs door de overige lidstaten erkend voor de identificatie van het voertuig in het internationale wegverkeer en voor de nieuwe inschrijving ervan in een andere lidstaat.
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 43e
1. Indien een belanghebbende gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een gegeven dat bij of krachtens deze wet als authentiek is aangemerkt of een niet-authentiek gegeven onjuist of ten onrechte wel, dan wel ten onrechte niet in het kentekenregister is opgenomen, kan hij onder opgave van die redenen aan de Dienst Wegverkeer een verzoek doen tot wijziging, verwijdering of opneming van dat gegeven.
2. De Dienst Wegverkeer beslist naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in het eerste lid over wijziging, verwijdering of opneming van het betreffende gegeven en bericht de belanghebbende die het verzoek heeft gedaan over deze beslissing.
Uitvoeringsregeling bpm
Artikel 6a
1. Voor de toepassing van artikel 9, dertiende lid, van de wet blijkt de CO2-uitstoot van een personenauto in gram per kilometer uit het kentekenregister.
2. Indien de CO2-uitstoot van een personenauto in gram per kilometer niet blijkt uit het kentekenregister blijkt de CO2-uitstoot in gram per kilometer uit:
a. de voor de auto verleende typegoedkeuring, bedoeld in artikel 22 van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel het door de fabrikant ter zake afgegeven certificaat van overeenstemming;
b. indien voor de auto geen typegoedkeuring is verleend, en ter zake evenmin een certificaat van overeenstemming is afgegeven: de voor de auto verleende individuele goedkeuring, bedoeld in artikel 26 van de Wegenverkeerswet 1994;
c. indien voor de auto geen typegoedkeuring is verleend, geen certificaat van overeenstemming is afgegeven en ook geen individuele goedkeuring is verleend: een testrapport van een individuele keuring van de auto, waarbij de CO2-uitstoot is gemeten overeenkomstig de ter zake in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen geldende voorschriften;
d. in andere gevallen dan bedoeld in de onderdelen a, b en c: een goedkeuring van de auto waaruit de CO2-uitstoot van de auto blijkt, gemeten overeenkomstig de voorschriften van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, dan wel een gelijkwaardig internationaal reglement.