ECLI:NL:RVS:2025:4681

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
202501163/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben appellanten, waaronder een minderjarig kind, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 28 januari 2025 de beroepen van appellanten gegrond verklaarde. De rechtbank had geoordeeld dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig een besluit had genomen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank vernietigde het niet tijdig nemen van een besluit en bepaalde dat de minister voor 1 april 2026 alsnog een besluit moest nemen. Appellanten waren het niet eens met de opgelegde beslistermijn van 90 dagen, die volgens hen in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gezinsherenigingsrichtlijn.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister opdroeg om voor 1 april 2026 een besluit bekend te maken. In plaats daarvan heeft de Afdeling een nieuwe termijn vastgesteld voor de minister om een besluit te nemen, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak. De minister moet ook de proceskosten vergoeden die appellanten hebben gemaakt in verband met het hoger beroep, evenals het griffierecht dat zij hebben betaald. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.

Uitspraak

202501163/1/V1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant 1] mede voor haar minderjarig kind en[appellant 2], [appellant 3] ],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 28 januari 2025 in zaken nrs. NL24.43944, NL24.44115 en NL24.44168 in het geding tussen:
appellanten
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Appellanten hebben beroepen ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen.
Bij uitspraak van 28 januari 2025 heeft de rechtbank die beroepen gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en bepaald dat de minister voor 1 april 2026 alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten, vertegenwoordigd door mr. A.S. Sewman, advocaat in Lemmer, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Appellanten klagen in hun enige grief terecht dat de rechtbank ten onrechte een beslistermijn heeft opgelegd van 90 dagen, gerekend vanaf het moment dat de minister de aanvraag volgens het ‘first in, first out’-principe inhoudelijk in behandeling neemt. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 11 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4361, onder 4.3, is zo’n beslistermijn in strijd met de strekking van artikel 8:55d van de Awb en biedt deze niet de beoogde rechtsbescherming van het recht in artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover zij de minister heeft opgedragen om voor 1 april 2026 alsnog een besluit bekend te maken. De Afdeling zal dit vervangen door een nadere termijn van vier weken na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank, door acht weken als de minister gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als zij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als zij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 28 januari 2025 in zaken nrs. NL24.43944, NL24.44115 en NL24.44168, voor zover zij de minister van Asiel en Migratie heeft opgedragen om voor 1 april 2026 alsnog een besluit bekend te maken;
III.      vervangt de termijn in die uitspraak door vier weken na verzending van die uitspraak, door acht weken als de minister van Asiel en Migratie gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als zij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als zij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt;
IV.     veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.      gelast dat de minister van Asiel en Migratie aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 289,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Jongeneel, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Jongeneel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025
958