ECLI:NL:RVS:2025:4754

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
202502924/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank heeft op 6 mei 2025 het beroep gegrond verklaard en het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, met de bepaling dat de minister voor 1 april 2026 alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.G. Grigorjan, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 6 oktober 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte een beslistermijn van 90 dagen heeft opgelegd, wat in strijd is met de strekking van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de minister heeft opgedragen om voor 1 april 2026 een besluit bekend te maken.

In plaats daarvan heeft de Afdeling een nieuwe termijn vastgesteld voor de minister om een besluit te nemen, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak. De minister is ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die op € 907,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 oktober 2025.

Uitspraak

202502924/1/V1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 mei 2025 in zaak nr. NL25.12711 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen.
Bij uitspraak van 6 mei 2025 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en bepaald dat de minister voor 1 april 2026 alsnog een besluit op de aanvraag bekend maakt.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. E.G. Grigorjan, advocaat in 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Appellant klaagt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank ten onrechte een beslistermijn heeft opgelegd van 90 dagen, gerekend vanaf het moment dat de minister de aanvraag volgens het ‘first in, first out’-principe inhoudelijk in behandeling neemt. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 11 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4361, onder 4.3, is zo’n beslistermijn in strijd met de strekking van artikel 8:55d van de Awb en biedt deze niet de beoogde rechtsbescherming van het recht in artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover zij de minister heeft opgedragen om voor 1 april 2026 alsnog een besluit bekend te maken. De Afdeling zal dit vervangen door een nadere termijn van vier weken na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank, door acht weken als de minister gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als zij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als zij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 mei 2025 in zaak nr. NL25.12711, voor zover zij de minister van Asiel en Migratie heeft opgedragen om voor 1 april 2026 alsnog een besluit bekend te maken;
III.      vervangt de termijn in die uitspraak door vier weken na verzending van die uitspraak, door acht weken als de minister van Asiel en Migratie gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als zij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als zij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt;
IV.     veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwemstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2025
91-1060