ECLI:NL:RVS:2025:478
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
Op 12 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had ingediend, welke op 10 augustus 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de minister verklaarde dit bezwaar op 11 september 2024 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 19 december 2024 het beroep gegrond verklaarde en de minister opdroeg een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en verzocht tevens om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De rechtbank had een motiveringsgebrek geconstateerd, dat eenvoudig te herstellen was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 907,00 werden vastgesteld, evenals een griffierecht van € 579,00.