ECLI:NL:RVS:2025:4793
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben appellanten, bestaande uit zes personen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 29 januari 2025. De rechtbank had het beroep van appellant 2 gegrond verklaard, omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig een besluit had genomen op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank had de minister opgedragen om voor 2 mei 2025 alsnog een besluit bekend te maken. Appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.R. Verdoner, hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 8 oktober 2025 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte een beslistermijn van 90 dagen had opgelegd, gerekend vanaf het moment dat de minister de aanvraag inhoudelijk in behandeling neemt. Dit is in strijd met de strekking van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en biedt niet de beoogde rechtsbescherming volgens artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de minister opdroeg om voor 2 mei 2025 een besluit bekend te maken.
De Afdeling heeft de termijn in de uitspraak van de rechtbank vervangen door een nieuwe termijn, waarbij de minister vier weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met verlengingen afhankelijk van de omstandigheden. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten, die in totaal € 907,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025.