ECLI:NL:RVS:2025:4793

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
202500713/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben appellanten, bestaande uit zes personen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 29 januari 2025. De rechtbank had het beroep van appellant 2 gegrond verklaard, omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig een besluit had genomen op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank had de minister opgedragen om voor 2 mei 2025 alsnog een besluit bekend te maken. Appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.R. Verdoner, hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 8 oktober 2025 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte een beslistermijn van 90 dagen had opgelegd, gerekend vanaf het moment dat de minister de aanvraag inhoudelijk in behandeling neemt. Dit is in strijd met de strekking van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en biedt niet de beoogde rechtsbescherming volgens artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de minister opdroeg om voor 2 mei 2025 een besluit bekend te maken.

De Afdeling heeft de termijn in de uitspraak van de rechtbank vervangen door een nieuwe termijn, waarbij de minister vier weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met verlengingen afhankelijk van de omstandigheden. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten, die in totaal € 907,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025.

Uitspraak

202500713/1/V1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant 1], [appellant 2], [appellant 3], [appellant 4], [appellant 5] en [appellant 6],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 29 januari 2025 in zaak nr. NL24.46687 in het geding tussen:
appellanten
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
[appellant 2] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen.
Bij uitspraak van 29 januari 2025 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en bepaald dat de minister voor 2 mei 2025 alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.R. Verdoner, advocaat in Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Appellanten klagen in hun enige grief terecht dat de rechtbank ten onrechte een beslistermijn heeft opgelegd van 90 dagen, gerekend vanaf het moment dat de minister de aanvraag volgens het ‘first in, first out’-principe inhoudelijk in behandeling neemt. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 11 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4361, onder 4.3, is zo’n beslistermijn in strijd met de strekking van artikel 8:55d van de Awb en biedt deze niet de beoogde rechtsbescherming van het recht in artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover zij de minister heeft opgedragen om voor 2 mei 2025 alsnog een besluit bekend te maken. De Afdeling zal dit vervangen door een nadere termijn van vier weken na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank, door acht weken als de minister gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als zij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als zij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 29 januari 2025 in zaak nr. NL24.46687, voor zover zij de minister van Asiel en Migratie heeft opgedragen om voor 2 mei 2025 alsnog een besluit bekend te maken;
III.      vervangt de termijn in die uitspraak door vier weken na verzending van die uitspraak, door acht weken als de minister van Asiel en Migratie gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als zij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als zij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt;
IV.     veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. V.V. Essenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Jongeneel, griffier.
w.g. Essenburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Jongeneel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2025
958