202304139/1/V3.
Datum uitspraak: 13 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 23 juni 2023 in zaak nr. NL23.8882 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 23 juni 2023 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. F. van Dijk, advocaat in Groningen, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 oktober 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag van appellant alsnog ingewilligd.
Appellant heeft hiertegen bij de rechtbank beroep ingesteld. Dit beroep is door de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1. Appellant komt uit Eritrea. Hij is vanuit Malta naar Nederland gereisd. Hij heeft op 9 december 2021 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij vermeldde dat hij op [geboortedatum] 1997 is geboren. De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (hierna: de AVIM) en de IND hebben appellant geschouwd. Omdat er tijdens die leeftijdsschouwen twijfel bestond over de leeftijd die appellant heeft opgegeven, heeft de minister nader onderzoek gedaan bij de autoriteiten van Malta. Daaruit is naar voren gekomen dat appellant eerder in Malta asiel heeft aangevraagd en daar is geregistreerd met de [geboortedatum] 1997. De minister heeft de asielaanvraag afgewezen bij besluit van 16 maart 2023. Hij heeft zich in dat besluit op het standpunt gesteld dat hij op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de leeftijdsregistratie in Malta. Bij besluit van 16 oktober 2023 heeft de minister de asielaanvraag van appellant alsnog ingewilligd. Hij gaat in dat besluit uit van de leeftijd van appellant zoals die volgt uit de leeftijdsregistratie in Malta. Deze uitspraak gaat alleen nog over het oordeel van de rechtbank over de leeftijdsregistratie in Malta.
Het oordeel van de rechtbank en de grief
2. De rechtbank heeft overwogen dat appellant niet met concrete aanknopingspunten aannemelijk heeft gemaakt dat de geregistreerde [geboortedatum] 1997 onjuist is en dat de minister heeft mogen afgaan op de informatie die de Maltese autoriteiten hebben verstrekt. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de minister geen aanleiding heeft hoeven zien om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de leeftijdsregistratie in Malta.
3. De enige grief van appellant is gericht tegen dat oordeel van de rechtbank over de leeftijdsregistratie in Malta.
Het beoordelingskader
3.1. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992, onder 6.9 tot en met 7.3, geoordeeld dat de minister niet op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat. Dit betekent niet, zo staat in die uitspraak, dat geen gewicht toekomt aan een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat bij de beoordeling van de leeftijd van een betrokkene. De minister moet de leeftijd van een betrokkene en de bewijswaarde van een leeftijdsregistratie namelijk beoordelen met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Daarbij zal de minister steeds zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht zij aan een bepaalde registratie toekent en waarom. Ook zal zij alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een betrokkene die stelt minderjarig te zijn. De minister moet uitgaan van het vermoeden dat een betrokkene minderjarig is, als die betrokkene dat stelt en de minister daaraan twijfelt. Het is dan aan de minister om dat vermoeden van minderjarigheid te ontzenuwen. Zij zal nader onderzoek moeten doen, eventueel in samenwerking met andere lidstaten. Als zij na dat onderzoek toch tot de conclusie komt dat de twijfel over de minderjarigheid is weggenomen en zij ervan uitgaat dat de betrokkene meerderjarig is, dan zal zij dat moeten motiveren. Toepassing van het beoordelingskader
3.2. In dit geval heeft de minister de beoordeling van de leeftijd van appellant niet in overeenstemming met het beoordelingskader uit de uitspraak van 9 oktober 2024 verricht. De Afdeling zal dat hieronder toelichten.
3.3. Appellant heeft verklaard dat hij minderjarig is. De AVIM en de IND zijn in hun leeftijdsschouwen tot de conclusie gekomen dat ‘er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd’ van appellant. Daarom is het aan de minister om het vermoeden van minderjarigheid te ontzenuwen. Daarin is zij niet geslaagd. Zij heeft weliswaar nader onderzoek gedaan bij de Maltese autoriteiten, maar appellant voert terecht aan dat de minister dat onderzoek niet zorgvuldig heeft uitgevoerd. De Maltese autoriteiten hebben niet de vragen van de minister beantwoord over onder meer de gegevens op grond waarvan die geboortedatum is geregistreerd. Uit de reactie van de Maltese autoriteiten blijkt namelijk alleen dat appellant daar bekendstaat met de [geboortedatum] 1997. De minister heeft vervolgens ten onrechte nagelaten verder te informeren bij de Maltese autoriteiten.
Verder heeft appellant een kopie van een doopakte overgelegd. De minister heeft dat stuk onvoldoende bij haar besluitvorming betrokken. Zij heeft zich namelijk alleen op het standpunt gesteld dat de doopakte een kopie is die niet op echtheid kan worden onderzocht.
De minister heeft op basis van deze feiten en omstandigheden niet deugdelijk gemotiveerd waarom zij uitgaat van de leeftijd waarmee appellant in Malta staat geregistreerd.
De grief slaagt.
Conclusie over het hoger beroep
4. Het hoger beroep is gegrond. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beoordeling van het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2023
5. Appellant heeft op 10 november 2023 beroep ingesteld tegen het besluit van 16 oktober 2023. De Afdeling moet dat beroep beoordelen. Dat volgt uit artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
5.1. Appellant betoogt dat de minister in het besluit van 16 oktober 2023 ten onrechte uitgaat van de [geboortedatum] 1997. Uit wat de Afdeling hiervoor onder 3.3 heeft overwogen, volgt dat dit betoog slaagt. De motivering van de minister om de hiervoor genoemde geboortedatum aan te houden, is in het besluit van 16 oktober 2023 namelijk niet anders dan in het besluit van 16 maart 2023.
Conclusie over het beroep
6. Het beroep is gegrond en de Afdeling vernietigt het besluit van 16 oktober 2023, voor zover dat gaat over de leeftijdsvaststelling. De minister moet in zoverre een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat de minister de leeftijd van appellant nader moet beoordelen. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2023, V-[...], gegrond;
III. vernietigt dat besluit, voor zover dat betrekking heeft op de leeftijdsvaststelling;
IV. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2023 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.P.G. van Bekhoven, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Van Bekhoven
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2025
959