ECLI:NL:RVS:2025:4842
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvragen om machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben appellanten, bestaande uit vier personen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 9 januari 2025 werd gedaan. De rechtbank had de beroepen van appellanten gegrond verklaard en de minister van Asiel en Migratie opgedragen om voor 30 augustus 2025 alsnog een besluit op de aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf bekend te maken. Appellanten waren van mening dat de rechtbank ten onrechte een beslistermijn van 90 dagen had opgelegd, gerekend vanaf het moment dat de minister de aanvraag inhoudelijk in behandeling neemt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 9 oktober 2025 geoordeeld dat deze beslistermijn in strijd is met de strekking van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet de beoogde rechtsbescherming biedt zoals vastgelegd in de Gezinsherenigingsrichtlijn.
De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de minister opdroeg om voor 30 augustus 2025 een besluit bekend te maken. In plaats daarvan heeft de Afdeling een nieuwe termijn vastgesteld voor de minister om een besluit te nemen, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak. De minister is ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten die appellanten hebben gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep, tot een bedrag van € 907,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2025.