BRS.24.000178
Datum uitspraak: 12 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 8 mei 2024 in zaak nr. NL24.17823 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 8 mei 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 8 mei 2024 bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.C. Blomjous, advocaat in Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat artikel 55, tweede lid, van de Vw 2000 niet volstaat als grondslag voor het zonder toestemming onderzoeken van mobiele telefoons. Maar de minister komt in zijn enige grief terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek aan de mobiele telefoon van de vreemdeling leidt tot de onrechtmatigheid van de grensdetentie op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:132, onder 4 tot en met 4.7.1. 1.1. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist. Ook toetst zij de rechtmatigheid van de grensdetentie ambtshalve.
3. De vreemdeling voert terecht aan dat er een gebrek aan de maatregel kleeft, omdat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, gelezen samen met het tweede lid, van het Vb 2000. Hij wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180, onder 7 en 7.1. Uit wat in die uitspraak onder 9 is overwogen, volgt echter dat een belangenafweging moet worden gemaakt. Het gebrek leidt in dit geval niet tot de onrechtmatigheid van de grensdetentie. De vreemdeling is weliswaar niet schriftelijk op de hoogte gesteld van de redenen van de grensdetentie in een taal die hij begrijpt, maar hem is wel in het Engels de strekking en inhoud van de vrijheidsontnemende maatregel medegedeeld. Ook is hij erop gewezen dat hij daartegen beroep kon instellen. De vreemdeling heeft verklaard dat hij dit begreep. Verder is de inhoud van de informatiebrief ‘Waarom aan u een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd’ met behulp van een tolk Engels met hem besproken. Ook heeft de gemachtigde van de vreemdeling namens hem beroep ingesteld tegen de maatregelen. Gelet hierop is de vreemdeling in staat gesteld effectief rechtsmiddelen tegen de grensdetentie in te stellen en is niet gebleken dat hij in zijn belangen is geschaad, ondanks dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht. 3.1. De beroepsgrond slaagt niet.
4. De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de grensdetentie onrechtmatig te achten. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 8 mei 2024 in zaak nr. NL24.17823;
III. verklaart het beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. de Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025
1020-846