ECLI:NL:RVS:2025:4911

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
202504609/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing omgevingsvergunning voor de bouw van 42 woningen in Veghel

Op 15 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door [verzoeker], die zich verzet tegen de omgevingsvergunning die op 30 september 2024 door het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad was verleend voor de bouw van 42 woningen met bergingen aan de Catharinahoeve in Veghel. De vergunninghoudster heeft aangegeven de werkzaamheden zo snel mogelijk te willen starten, wat [verzoeker] onomkeerbare gevolgen zou kunnen brengen voordat de bodemprocedure is afgerond. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing toegewezen, omdat hij twijfels had over de rechtmatigheid van de verleende vergunning. Hij oordeelde dat het college had gehandeld in strijd met het fair play-beginsel door een beslissing te nemen op het bezwaar van [verzoeker] tegen de omgevingsvergunning, terwijl er een schorsingsverzoek voor het bestemmingsplan liep. De voorzieningenrechter heeft het besluit van het college geschorst en de proceskosten aan [verzoeker] toegewezen.

Uitspraak

202504609/2/R2.
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend in Veghel, gemeente Meierijstad,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 21 juli 2025 in zaak nr. 25/138 in het geding tussen:
[verzoeker] en Anthoniushoeve B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2024 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 42 woningen met bergingen aan de Catharinahoeve in Veghel.
Bij besluit van 13 januari 2025 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2025 heeft de rechtbank het door onder andere [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Ook heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[vergunninghoudster] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 3 oktober 2025, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. L. Pronk, advocaat in Helmond, is verschenen. Het college, vertegenwoordigd door L. Scholten, B. Boselie en M. Wijers, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Voorts is op de zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat in Eindhoven, als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 22 december 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
3.       Bij het besluit van 30 september 2024 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 42 woningen met bergingen aan de Catharinahoeve, plaatselijk bekend Veghels Buiten SBA 3200 Veghel. Teneinde deze ontwikkeling mogelijk te maken is op 23 mei 2024 het bestemmingsplan "Veghels Buiten, deelgebied Erpseweg-Zuid, 1e herziening" vastgesteld. Het bouwplan is passend binnen dat bestemmingsplan.
[verzoeker] woont op het aangrenzende perceel aan de [locatie] in Veghel en exploiteert daar een agrarisch bedrijf. Hij vreest dat hij door de komst van woningen op korte afstand van zijn bedrijf in zijn agrarische bedrijfsvoering zal worden belemmerd. Hij heeft daarom bij de Afdeling beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan en op 8 november 2024 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 september 2024. Daarnaast heeft hij op 13 november 2024 de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om het bestemmingsplan te schorsen. Dat verzoek is op een zitting op 16 januari 2025 bij de voorzieningenrechter van de Afdeling behandeld en het bestemmingsplan is bij uitspraak van 6 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:446) geschorst. Op 13 januari 2025, dus voor de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan, heeft het college een besluit genomen op het bezwaar van [verzoeker] tegen de omgevingsvergunning, waarbij zijn bezwaar ongegrond is verklaard. Het college heeft daarbij getoetst aan het bestemmingsplan "Veghels Buiten, deelgebied Erpseweg-Zuid, 1e herziening".
Spoedeisend belang
4.       [verzoeker] heeft verzocht om een voorlopige voorziening omdat hij wil voorkomen dat, voordat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, onomkeerbare gevolgen ontstaan doordat gebruik wordt gemaakt van de omgevingsvergunning. Vergunninghoudster heeft verklaard dat zij zo snel mogelijk uitvoering wil geven aan de omgevingsvergunning en met de bouwwerkzaamheden wil starten. Met het verzoek is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang gemoeid.
Beoordeling van het verzoek
5.       Het verzoek wordt toegewezen. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat de uitspraak van de rechtbank in stand zal blijven. De voorzieningenrechter schorst het besluit van het college van 30 september 2024, waarbij een omgevingsvergunning voor de bouw van 42 woningen met bergingen aan de Catharinahoeve, plaatselijk bekend Veghels Buiten SBA 3200 Veghel, is verleend. De voorzieningenrechter licht dat hierna toe.
6.       [verzoeker] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college heeft gehandeld in strijd met het fair play-beginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, door ondanks het op 13 november 2024 ingediende verzoek om schorsing van het bestemmingsplan, toch een beslissing te nemen op het bezwaarschrift op basis van het nog niet onherroepelijke bestemmingsplan.
6.1.    Uit de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie, die is neergelegd in de uitspraak van 21 december 1999 in zaak nr. H01.99.0245 (AB 2000, 78) en die ook onder de Wabo geldt, volgt dat door de vernietiging van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan de rechtsgevolgen van de op basis van dat plan verleende omgevingsvergunningen voor bouwen niet ongedaan worden gemaakt. Zolang het bestemmingsplan in werking is, geldt dit als het toetsingskader voor het te nemen besluit op bezwaar. Indien het besluit op bezwaar onder vigeur van het nieuwe plan is genomen, dient daarop in beroep en hoger beroep bij de bestuursrechter niet te worden teruggekomen.
Uit deze rechtspraak volgt voorts dat indien na de inwerkingtreding van het nieuwe - nog niet in rechte onaantastbare - bestemmingsplan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen wordt ingediend of ingewilligd, aan een belanghebbende die tegen die omgevingsvergunning opkomt een behoorlijke en praktisch bruikbare mogelijkheid moet worden geboden om het nieuwe bestemmingsplan alsnog door de voorzieningenrechter van de Afdeling buiten werking te doen stellen. Indien de bedoelde belanghebbende tegelijk met de indiening van het bezwaarschrift tegen de omgevingsvergunning bij het college een verzoek om schorsing van het nieuwe bestemmingsplan indient bij de voorzieningenrechter, ligt het in de rede dat het college niet op het bezwaar beslist alvorens de voorzieningenrechter zich over de gevraagde schorsing heeft uitgesproken. Schorst de voorzieningenrechter (alsnog) het besluit, dan geldt bij het besluit op bezwaar het oude plan als toetsingskader. Is het besluit op bezwaar reeds genomen, dan zal de bestuursrechter in dit geval - anders dan in het algemeen - toch aan het oude plan moeten toetsen.
6.2.    In dit geval heeft het college bij besluit van 13 januari 2025, dus vóór de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan, een besluit genomen op het bezwaar van [verzoeker] tegen het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor bouw. Nu [verzoeker] enkele dagen na het indienen van een (pro forma) bezwaarschrift tegen die vergunning een verzoek om schorsing van het bestemmingsplan heeft ingediend, waarmee hij beoogde te voorkomen dat het college aan een bestemmingsplan toetst dat wel in werking is getreden maar nog niet onherroepelijk is geworden, lag het naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op de weg van het college om de behandeling van dat verzoek af te wachten, alvorens een besluit op het bezwaar tegen de omgevingsvergunning te nemen. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat het college, nog voordat er een inhoudelijk bezwaarschrift was ingediend, op de hoogte was van het schorsingsverzoek. Het college was er ook van op de hoogte dat dat verzoek binnen afzienbare termijn, namelijk op 16 januari 2025, bij de voorzieningenrechter zou worden behandeld. Dit is blijkens de stukken ook aan de orde gekomen tijdens de mondelinge behandeling van het bezwaar van [verzoeker] bij de Commissie rechtsbescherming Meierijstad op 8 januari 2025. Desondanks heeft de commissie op maandagochtend 13 januari 2025 schriftelijk advies aan het college uitgebracht over het bezwaar van [verzoeker] tegen de omgevingsvergunning en heeft het college nog diezelfde ochtend op het bezwaar beslist en de beslissing verzonden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat door deze handelswijze de rechtsbescherming van de belanghebbende die tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wil opkomen, in het gedrang komt.
Conclusie
7.       De voorzieningenrechter treft de hierna te melden voorlopige voorziening.
8.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        schorst het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad van 30 september 2024, waarbij een omgevingsvergunning voor de bouw van 42 woningen met bergingen aan de Catharinahoeve, plaatselijk bekend Veghels Buiten SBA 3200 Veghel, is verleend;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 289,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.
w.g. De Groot
voorzieningenrechter
w.g. Van Engelen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
842