202405777/1/V1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 4 september 2024 in zaak nr. 24/11327 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen.
Bij uitspraak van 4 september 2024 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en bepaald dat de minister binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt en binnen twintig weken als zij nader onderzoek aanbiedt.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Krikke, advocaat in Bussum, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Appellant klaagt in zijn grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat het in dit geval passend is om te bepalen dat de minister binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit neemt en binnen twintig weken als zij nader onderzoek aanbiedt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2643, onder 4.4 en 4.5, volgt dat, als de minister een besluit kan nemen omdat zij beschikt over een volledig dossier, de Afdeling in beginsel een beslistermijn van vier weken redelijk acht. Als de minister gelegenheid tot herstel van verzuimen en/of nader onderzoek aanbiedt, acht de Afdeling een getrapte termijn redelijk. De rechter kan een andere beslistermijn bepalen, als de individuele omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, acht de Afdeling in dit geval een beslistermijn van vier weken redelijk, tenzij de minister herstel van verzuimen en/of nader onderzoek aanbiedt. De minister heeft immers niet aangevoerd over een onvolledig dossier te beschikken. De grief slaagt daarom. 2. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover zij de minister heeft opgedragen om binnen acht weken alsnog een besluit bekend te maken en binnen twintig weken als zij nader onderzoek aanbiedt. De Afdeling zal dit vervangen door een nadere termijn van vier weken na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank, door acht weken als de minister gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als zij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als zij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 4 september 2024 in zaak nr. 24/11327, voor zover zij de minister van Asiel en Migratie heeft opgedragen om binnen acht weken alsnog een besluit bekend te maken en binnen twintig weken als zij nader onderzoek aanbiedt;
III. vervangt de termijn in die uitspraak door vier weken na verzending van die uitspraak, door acht weken als de minister van Asiel en Migratie gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als zij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als zij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt;
IV. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pronk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
1028