202401443/1/R2.
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 24 januari 2024 in zaken nrs. 23/2809 en 23/2411 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2023 heeft het college de aan [appellante] verleende omgevingsvergunning van 10 juli 2003 en de daarmee verband houdende omgevingsvergunningen van 15 januari 2004, 13 mei 2004 en 15 november 2004 voor het wijzigen van de omgevingsvergunning van 10 juli 2003 voor de bouw van een kantoor met magazijn op het perceel aan de [locatie] in Eindhoven ingetrokken.
Bij besluit van 9 augustus 2023 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 januari 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 25 augustus 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.J.A. Verhagen, advocaat in Eindhoven, en [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. G.D. van Leeuwen en mr. S. el Kordi, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
2.       [appellante] is eigenaar van een perceel waarop zij een kantoor met magazijn wil bouwen. Op 10 juli 2003 heeft zij hiervoor een omgevingsvergunning gekregen. In 2004 heeft het college drie omgevingsvergunningen verleend voor het wijzigen van deze omgevingsvergunning. [appellante] is op enig moment begonnen met de bouw: in het inspectierapport van 16 oktober 2019 staat dat er een fundatie is gemaakt en een gedeelte van de stalen constructie is gemonteerd en dat deze situatie al meer dan vijf jaar zo bestaat. Het college heeft daarna geconstateerd dat dat er al vijf jaar niet verder wordt gebouwd en heeft daarom de omgevingsvergunningen ingetrokken. [appellante] is het hier niet mee eens, omdat zij het kantoor en magazijn toch nog wil afbouwen.
3.       De rechtbank heeft in haar uitspraak gemotiveerd geoordeeld dat het college de omgevingsvergunningen na afweging van alle belangen heeft mogen intrekken. Wat [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 9 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Voor een nadere toelichting op dit oordeel verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2025:4789, onder 3.1. 4.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
638