202301580/1/R2.
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. Stichting Area, gevestigd in Uden,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend in Veghel, gemeente Meierijstad,
3. [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend in Veghel, gemeente Meierijstad,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 januari 2023 in zaken nrs. 22/333, 22/1637, 22/1820 in het geding tussen:
[partij], wonend in Veghel, gemeente Meierijstad, [appellant sub 2] en [appellant sub 3]
en
het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2021 heeft het college aan Stichting Area een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 15 appartementen en het maken van een uitweg aan de Zeven Eikenlaan ongenummerd in Veghel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 maart 2022 heeft het college de motivering van het besluit van 29 juli 2021 aangevuld en aan Stichting Area tevens een omgevingsvergunning verleend voor het aanbrengen van verhardingen op het perceel ten behoeve van 24 parkeerplaatsen.
Bij besluiten van 6 januari 2022 en 1 juli 2022 heeft het college de door [partij], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2023 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de door [partij], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 6 januari 2022 en 1 juli 2022 vernietigd, het besluit van 17 maart 2022, voor zover daarbij een vergunning is verleend voor het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van 24 parkeerplaatsen, herroepen en het college opgedragen om nieuwe besluiten op de bezwaren te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben Stichting Area en [appellant sub 3] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 3] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 25 juli 2023 heeft het college opnieuw op de bezwaren van [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [partij] beslist en de door Stichting Area gevraagde omgevingsvergunning opnieuw verleend.
[partij], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] en Stichting Area hebben zienswijzen naar voren gebracht over dit besluit.
Bij besluit van 25 september 2024 heeft het college het besluit van 25 juli 2023 gewijzigd, door een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van 14 in plaats van 15 appartementen.
[partij] en [appellant sub 3] en [appellant sub 2] hebben zienswijzen naar voren gebracht over dit besluit.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 november 2024, waar Stichting Area, vertegenwoordigd door mr. P.A. Kok, advocaat in Rotterdam, mr. L. de Jeu en [gemachtigde], [appellant sub 2] en [appellant sub 3], bijgestaan dan wel vertegenwoordigd door mr. A.A.P.M. Theunen, advocaat in Veghel, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.J. Maessen en J. de Wit, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij], bijgestaan door mr. G.T. van de Weerdt, rechtsbijstandsverlener in Leusden, als partij gehoord.
Op de zitting heeft de Afdeling het college de gelegenheid geboden om na de zitting een nadere schriftelijke toelichting te geven.
Bij brief van 12 december 2024 heeft het college het besluit van 25 september 2024 voorzien van een aanvullende motivering.
[partij], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] en Stichting Area hebben zienswijzen naar voren gebracht over deze brief.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van een nadere behandeling van de zaak op een zitting en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 24 december 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Op 24 december 2020 heeft stichting Area een aanvraag ingediend voor het bouwen van 15 appartementen aan de Zeven Eikenlaan in Veghel en het maken van een uitweg naar de Zeven Eikenlaan.
3. Bij besluit van 29 juli 2021 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meierijstad. Bij herstelbesluit van 17 maart 2022 heeft het college ook een omgevingsvergunning verleend voor het aanbrengen van verhardingen op het perceel ten behoeve van 24 parkeerplaatsen op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 17.4 van de planregels van het bestemmingsplan "Koolenkampen-Iepenlaan".
4. Ter plaatse gelden onder meer het bestemmingsplan "Koolenkampen Iepenlaan", het bestemmingsplan "Harmonisatie van diverse regelingen - laaghangend fruit" en het "Paraplubestemmingsplan parkeren". Op het perceel rust de enkelbestemming "Wonen" en de dubbelbestemming "Waarde Archeologie".
5. [appellant sub 3] woont aan de [locatie 1] in Veghel. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 2] in Veghel. Zij kunnen zich niet verenigen met het bouwplan, omdat zij vrezen voor toenemende parkeerdruk en een aantasting van hun woon- en leefklimaat.
Uitspraak van de rechtbank
6. De rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld dat de besluiten van 6 januari 2022 en 1 juli 2022 gebrekkig zijn. De redenen hiervoor zijn onder meer dat het college de besluiten niet goed heeft gemotiveerd, omdat niet op alle bezwaren van [partij] is ingegaan. Ook heeft het college niet goed gemotiveerd dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd om aan de parkeerbehoefte te voldoen, en heeft het college ten onrechte een omgevingsvergunning verleend voor het aanbrengen van verhardingen op het perceel ten behoeve van 24 parkeerplaatsen, omdat de aanvraag daar niet op ziet.
Over artikel 14.4 van de planregels van het bestemmingsplan "Koolenkampen-Iepenlaan" heeft de rechtbank geoordeeld dat dit artikel voldoende duidelijk en ondubbelzinnig is, zodat niet naar de uitleg in de plantoelichting hoeft te worden gekeken. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college het welstandsadvies niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de uitweg in strijd is met de bepalingen uit de Verordening fysieke leefomgeving Meierijstad. Tot slot heeft de rechtbank het relativiteitsvereiste aan [appellant sub 2] en [appellant sub 3] tegengeworpen, voor zover zij betogen dat het archeologisch onderzoek niet beschikbaar is.
Hoger beroep [appellant sub 2] en [appellant sub 3]
Ingetrokken beroepsgrond
7. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben op de zitting hun beroepsgrond over de wenteltrap ingetrokken. De Afdeling zal daarom geen inhoudelijk oordeel geven over deze beroepsgrond.
Plantoelichting
8. [appellant sub 2] en appellant sub 3] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met artikel 14.4 van de planregels van het bestemmingsplan "Koolenkampen Iepenlaan", in samenhang gelezen met de plantoelichting van dat bestemmingsplan. In de plantoelichting staat dat op het perceel maximaal 10 gestapelde appartementen van maximaal 3 bouwlagen mogen worden gebouwd. In artikel 14.4 van de planregels zijn deze bebouwingsbepalingen echter niet opgenomen. Volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zou de plantoelichting hier niet zo uitgebreid op ingaan als de planregel voldoende duidelijk en ondubbelzinnig zou zijn. Daarom moet artikel 14.4 van de planregels worden uitgelegd in het licht van de plantoelichting.
Ook betogen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat artikel 14.4 van de planregels in strijd is met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en het rechtszekerheidsbeginsel. Artikel 14.4 van de planregels is namelijk een open norm, die door de plantoelichting nader wordt ingevuld. Dit leidt volgens hen tot rechtsonzekerheid.
8.1. Voor het antwoord op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan zijn de op de verbeelding aangegeven bestemming(en) en aanduiding(en) en de daarbij behorende regels bepalend. Vanwege de rechtszekerheid moet een planregel zo veel mogelijk letterlijk worden uitgelegd. Pas als een planregel op zichzelf niet duidelijk is en ook niet in samenhang met de andere planregels, komt betekenis toe aan de niet bindende plantoelichting.
8.2. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 14.4 van de planregels van het bestemmingsplan "Koolenkampen-Iepenlaan". Artikel 14.4 van de planregels is naar het oordeel van de Afdeling voldoende duidelijk en ondubbelzinnig. In dit artikel zijn geen beperkingen gesteld aan het aantal appartementen en het aantal bouwlagen van een hoofdgebouw binnen de bestemming "Wonen". De omstandigheid dat in de plantoelichting wordt gesproken over beperkingen aan het aantal appartementen en bouwlagen, leidt niet tot een ander oordeel. Aan de plantoelichting komt pas betekenis toe als de planregel op zichzelf, en in samenhang met de andere planregels, niet duidelijk is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat daarvan geen sprake is en heeft dus ook terecht overwogen dat in dit geval geen betekenis toekomt aan de plantoelichting.
Dit deel van het betoog slaagt niet.
8.3. De mogelijkheid om de gelding van de toepasselijke bestemmingsplanregeling aan de orde te stellen in een procedure die is gericht tegen een besluit over de verlening van een omgevingsvergunning, strekt niet zover dat deze regeling aan dezelfde toetsingsmaatstaf wordt onderworpen als de toetsingsmaatstaf die wordt gehanteerd in het kader van de beoordeling van beroepen tegen een vastgesteld bestemmingsplan. Als in een procedure over vergunningverlening wordt aangevoerd dat de bestemmingsregeling in strijd is met een hogere regeling, dan moet de bestemmingsregeling alleen onverbindend worden geacht of buiten toepassing worden gelaten als de bestemmingsregeling evident in strijd is met de hogere regeling. Daarvoor is onder meer vereist dat de hogere regelgeving zo concreet is dat deze zich voor toetsing daaraan bij wijze van exceptie leent.
8.4. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 14.4 van de planregels evident in strijd is met artikel 3.1 van de Wro of het rechtszekerheidsbeginsel. De enkele omstandigheid dat in de plantoelichting iets anders staat dan in de planregel, betekent niet dat de planregel om die reden in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel of artikel 3.1 van de Wro.
Dit deel van het betoog slaagt ook niet.
Uitweg
9. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor het maken van de uitweg een omgevingsvergunning is vereist op grond van artikel 17.4 van de regels van het bestemmingsplan "Koolenkampen - Iepenlaan"
9.1. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben dit betoog niet eerder aangevoerd. Zij hebben in beroep alleen aangevoerd dat het college niet goed heeft gemotiveerd dat het bouwplan wat betreft de uitweg aan de bepalingen van de Verordening fysieke leefomgeving Meierijstad voldoet. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor. De Afdeling zal deze beroepsgrond daarom in hoger beroep niet inhoudelijk behandelen.
Welstand
10. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met de Welstandsnota Meierijstad 2018 (hierna: de Welstandsnota), omdat er geen beeldkwaliteitsplan is opgesteld. Dat had wel gemoeten, omdat het bouwplan tegenover de monumentale boerderij van [appellant sub 3] en in het historische gedeelte van het centrum van Veghel wordt gerealiseerd. Het bouwplan maakt bovendien nieuwbouw mogelijk, en ook daarom moet volgens de Welstandsnota een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] verwijzen ter onderbouwing van dit standpunt naar de second opinions die zij hebben laten opstellen door Bastiaan Architect & Consult, van 10 maart 2022, 30 maart 2022 en 12 juli 2022.
Volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 3] volgt uit deze second opinions ook dat het bouwplan in strijd is met de criteria Historische waarden van de Welstandsnota. Het gevelbeeld van het bouwplan wijkt namelijk af van het straatbeeld als geheel. Ook de massa en het volume van het bouwwerk wijken af van die van de bouwwerken in de omgeving. In de second opinions is dit aan de hand van 3D-weergaven in kaart gebracht. Verder is ook het materiaal- en kleurgebruik niet passend in de karakteristiek van de omgeving, onder meer vanwege het wildverband van het metselwerk, dat in de rest van de omgeving veel verfijnder is.
10.1. Het college heeft zich, onder verwijzing naar de reacties van de welstandscommissie van 17 maart 2022 en 17 mei 2022 op de door
[appellant sub 2] en [appellant sub 3] overgelegde second opinions, op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om af te wijken van de adviezen van de welstandscommissie. Het college heeft toegelicht dat het bouwplan qua materiaal- en kleurgebruik ingetogen van aard is, en daarmee passend is in de omgeving. Hoewel het bouwplan zich bevindt in een omgeving met veel bestaande vrijstaande en dubbele woningen van één of twee bouwlagen, is de overgang naar nieuwbouw met vier bouwlagen verzacht door aan de kant van de [locatie 2] gebruik te maken van een zadeldak en door het bouwdeel aan de zijde van de Zeven Eikenlaan te verlagen. Bovendien ligt het in het bouwplan voorziene gebouw aan het kruispunt met de Leo van der Wijdenstraat, waar nog twee gebouwen met een grote bouwmassa staan. Hierdoor is het bouwplan passend in de omgeving, aldus het college.
10.2. Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.
Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
10.3. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met de Welstandsnota. Een beeldkwaliteitsplan is niet nodig, omdat het bouwplan in het gebied "Historisch Centrum" ligt en niet in het gebied met beeldkwaliteitseisen. Volgens het stroomschema in paragraaf 4.3 van de Welstandsnota moet het bouwplan worden getoetst aan de algemene criteria en de criteria Historische waarden. De omstandigheid dat het bouwplan tegenover de monumentale boerderij van [appellant sub 3] wordt gerealiseerd, leidt niet tot het oordeel dat een beeldkwaliteitsplan is vereist. De Welstandsnota vereist dat namelijk niet, ook niet als het bouwplan nieuwbouw mogelijk maakt. Weliswaar verplicht paragraaf 5.5 van de Welstandsnota bij nieuwbouw in gebieden buiten het gebied met beeldkwaliteitseisen er in sommige gevallen toe dat een beeldkwaliteitsplan wordt opgesteld, maar volgens het stroomschema wordt aan de criteria van paragraaf 5.5 niet toegekomen.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met de criteria Historische waarden. Het college heeft zich, gelet op de reacties van de welstandscommissie van 17 maart 2022 en 17 mei 2022, op het standpunt mogen stellen dat de second opinions geen aanleiding geven om af te wijken van de adviezen van de welstandscommissie. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog slaagt niet.
Archeologie
11. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de rechtbank ten onrechte het relativiteitsvereiste aan hen heeft tegengeworpen, voor zover zij hebben betoogd dat er ten onrechte geen archeologisch onderzoek aan de omgevingsvergunning ten grondslag is gelegd. Volgens hen strekt het uitvoeren van een archeologisch onderzoek ook tot bescherming van hun belangen, omdat [appellant sub 3] eigenaar is van een monumentale boerderij op het naastgelegen perceel en de verstoring van historische waarden in de bodem gevolgen voor hem heeft.
11.1. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank op dit punt terecht het relativiteitsvereiste aan [appellant sub 2] en [appellant sub 3] heeft tegengeworpen. De enkele omstandigheid dat [appellant sub 3] eigenaar is van de monumentale boerderij op het naastgelegen perceel, betekent namelijk niet dat hij in rechte kan opkomen voor het algemene belang van de bescherming van archeologische waarden zoals die zijn geregeld in het bestemmingsplan. De Afdeling verwijst daarvoor naar haar uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.73. Het betoog slaagt niet.
Hoger beroep Stichting Area
Ingetrokken beroepsgronden
12. Stichting Area heeft op de zitting haar beroepsgronden over de toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en parkeren ingetrokken. De Afdeling zal daarom geen inhoudelijk oordeel geven over deze beroepsgronden.
Galerijen
13. Stichting Area betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college ten onrechte niet inhoudelijk is ingegaan op het bezwaar van [partij] over de galerijen.
13.1. Dit betoog slaagt, maar leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt. Weliswaar is het college in het besluit op het bezwaar van [partij] niet inhoudelijk ingegaan op het bezwaar over de galerijen, maar het college heeft dit bezwaar wel besproken in de brief van 14 februari 2022. In deze brief stelt het college zich op het standpunt dat de galerijen ondergeschikte bouwdelen zijn in de zin van artikel 1.40 van het bestemmingsplan "Harmonisatie van diverse regelingen (laaghangend fruit)". Op de zitting bij de rechtbank is deze brief aan de orde gesteld. De Afdeling volgt het college in zijn standpunt dat de galerijen als ondergeschikte bouwdelen kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1.40 van het bestemmingsplan "Harmonisatie van diverse regelingen (laaghangend fruit)" worden ondergeschikte delen aan een gebouw, zoals trappen en balkons, aangemerkt als ondergeschikte bouwdelen. Naar het oordeel van de Afdeling vallen de galerijen hier ook onder.
Aanbrengen verhardingen ten behoeve van parkeerplaatsen
14. Stichting Area betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college geen omgevingsvergunning had mogen verlenen voor het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van parkeerplaatsen. Volgens Stichting Area is voor deze activiteit een omgevingsvergunning aangevraagd, zodat het college deze vergunning ook heeft kunnen verlenen.
14.1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. Het verbod op het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van parkeerplaatsen zonder omgevingsvergunning is neergelegd in artikel 17.4 van het bestemmingsplan "Koolenkampen-Iepenlaan". Dit artikel strekt tot bescherming van het algemene belang van het beschermen en veiligstellen van de ter plaatse te verwachten archeologische waarden. Naar het oordeel van de Afdeling strekt dit artikel niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [partij] bij het voorkomen van een aantasting van hun woon- en leefklimaat. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.73. Dit betekent dat de rechtbank deze beroepsgrond ten onrechte inhoudelijk heeft behandeld en het besluit van 17 maart 2022, voor zover daarbij een vergunning is verleend voor het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van parkeerplaatsen, ten onrechte heeft herroepen. Het betoog slaagt.
Conclusie hoger beroepen
15. De hoger beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn ongegrond. Het hoger beroep van stichting Area is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank het besluit van 17 maart 2022, voor zover daarbij een vergunning is verleend voor het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van parkeerplaatsen, heeft herroepen.
Het besluit van 25 juli 2023
16. Bij besluit van 25 juli 2023 heeft het college, voor zover hier van belang, opnieuw op de bezwaren van [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [partij] beslist. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Beroepen
Ingetrokken beroepsgrond
17. [partij] heeft op de zitting zijn beroepsgrond over de bekendmaking van het besluit van 25 juli 2023 ingetrokken. De Afdeling zal daarom geen inhoudelijk oordeel geven over deze beroepsgrond.
Formele aspecten
18. [partij] betoogt dat in het besluit van 25 juli 2023 niet goed is gemotiveerd welke bezwaren gegrond of ongegrond zijn verklaard, en wat dit betekent voor de proceskostenvergoeding.
18.1. De Afdeling overweegt dat in het besluit van 25 juli 2023 weliswaar niet uitdrukkelijk is vermeld welke bezwaren gegrond of ongegrond zijn verklaard, maar dit betekent niet dat het besluit niet goed is gemotiveerd. In het besluit is namelijk uitgebreid op de bezwaren van [partij] ingegaan. Wel is de Afdeling van oordeel dat in het besluit van 25 juli 2023 ten onrechte niet op het verzoek van [partij] om een proceskostenvergoeding is beslist. Het besluit van 25 juli 2023 is daarom in strijd met artikel 7:15, derde lid, van de Awb genomen.
Het betoog slaagt.
Vluchttrap
19. [partij] betoogt dat ten onrechte geen nieuwe aanvraag aan het besluit van 25 juli 2023 ten grondslag is gelegd. In het besluit van 25 juli 2023 staat namelijk vermeld dat de vluchttrap naar de achterzijde van het appartementencomplex is verplaatst. Deze aangepaste aanvraag is niet opgenomen in de bijlagen bij het besluit en ook niet bekend gemaakt. Ook zijn er geen bouwtekeningen bij het besluit van 25 juli 2023 opgenomen waarop de verplaatsing van de vluchttrap is weergegeven.
19.1. Het college heeft in het besluit van 25 juli 2023 toegelicht dat door Stichting Area is voorgesteld om de vluchttrap naar de achterzijde van het hoofdgebouw te verplaatsen, zodat deze aan het zicht wordt onttrokken.
19.2. Het college mag en moet zelfs in bepaalde gevallen de indiener van een aanvraag in de gelegenheid stellen om zijn aanvraag te wijzigen. Het doel daarvan is dat geconstateerde beletselen voor het verlenen van de omgevingsvergunning worden weggenomen. Dat moet wel beperkt blijven tot wijzigingen van ondergeschikte aard, want dan is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling geen nieuwe aanvraag vereist. De vraag of een wijziging van ondergeschikte aard is, moet per concreet geval worden beantwoord. Als de wijziging van de oorspronkelijke aanvraag zo ingrijpend is dat redelijkerwijs niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken, dan moet daarvoor een nieuwe aanvraag worden ingediend.
19.3. De Afdeling is van oordeel dat voor het verplaatsen van de vluchttrap geen nieuwe aanvraag hoefde te worden ingediend. Deze wijziging is namelijk een wijziging van ondergeschikte aard. Hoewel de uiterlijke verschijningsvorm van het bouwplan hierdoor wijzigt, is de aard en omvang van die wijziging beperkt. Overigens wordt de vluchttrap juist uit het zicht vanaf de doorgaande weg onttrokken, zodat de gevolgen hiervan voor derden beperkt zijn.
19.4. De Afdeling is van oordeel dat het college ten onrechte niet de gewijzigde bouwtekeningen aan het besluit van 25 juli 2023 ten grondslag heeft gelegd. In de lijst van bijlagen zijn enkel de oude bouwtekeningen, dus die waarop de verplaatsing van de vluchttrap niet is verwerkt, opgenomen. Het besluit van 25 juli 2023 is daarom in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb genomen.
Het betoog slaagt.
Plantoelichting
20. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het besluit van 25 juli 2023 in strijd is met artikel 14.4 van de regels van het bestemmingsplan "Koolenkampen Iepenlaan" en de bijbehorende plantoelichting. Daarnaast betogen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat artikel 14.4 van de regels van het bestemmingsplan "Koolenkampen Iepenlaan" in strijd is met artikel 3.1, eerste lid, van de Wro en het rechtszekerheidsbeginsel.
20.1. Dit betoog slaagt niet. De Afdeling verwijst naar wat onder 8.1 tot en met 8.4 is overwogen.
Welstand
21. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de omgevingsvergunning in strijd met de Welstandsnota is verleend, omdat er ten onrechte geen beeldkwaliteitsplan is opgesteld.
21.1. Dit betoog slaagt niet. De Afdeling verwijst naar wat onder 10.2 en 10.3 is overwogen.
Parkeren
22. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [partij] betogen dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 3:46 van de Awb is verleend, omdat het bouwplan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Volgens hen worden er ten onrechte parkeerplaatsen aan de Iepenlaan gerealiseerd, terwijl daar al nauwelijks plek is om te voldoen aan de parkeerbehoefte van de daar te realiseren appartementen. Het realiseren van parkeerplaatsen op het perceel aan de Iepenlaan, in plaats van op eigen terrein, is bovendien in strijd met artikel 2 van het Paraplubestemmingsplan Parkeren. Daarnaast kan er door de verplaatsing van de vluchttrap één parkeerplaats minder worden gerealiseerd dan waar het college nu vanuit gaat. Ook kunnen de twee openbare parkeerplaatsen niet worden gerealiseerd, omdat die gronden niet in eigendom zijn van Stichting Area. [partij] voert verder aan dat de aanleg van de parkeerplaatsen niet goed is geborgd. Voor zowel de parkeerplaatsen op eigen terrein als de openbare parkeerplaatsen geldt namelijk alleen de verplichting dat ze moeten worden aangelegd, maar niet dat ze moeten worden aangelegd voordat de appartementen worden bewoond. Verder betoogt [partij] dat uit het besluit niet blijkt op welke manier de parkeervoorzieningen zijn aangepast. Er zou een aangepaste bouwtekening aan het besluit van 25 juli 2023 ten grondslag zijn gelegd, maar dat is niet gebeurd.
22.1. Het college heeft in het besluit van 25 juli 2023 uiteengezet dat voor het bouwplan een parkeerbehoefte van 24 parkeerplaatsen geldt. Op eigen terrein kunnen 22 parkeerplaatsen worden aangelegd. Weliswaar kan door de verplaatsing van de vluchttrap naar de achterzijde van het hoofdgebouw één parkeerplaats minder worden aangelegd, waardoor er maar 21 parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen worden aangelegd, maar dat tekort kan worden opgevangen door de parkeerbehoefte van het bouwplan te salderen met de parkeerbehoefte van de vrijstaande woning, die ten behoeve van het bouwplan is gesloopt. Voor die woning gold een parkeerbehoefte van 2,1 parkeerplaatsen (afgerond 3 parkeerplaatsen). Hierdoor komt de parkeerbehoefte uit op 21 parkeerplaatsen, die allemaal op eigen terrein kunnen worden aangelegd. Verder worden de twee openbare parkeerplaatsen, die als gevolg van het bouwplan zijn vervallen, één op één gecompenseerd in de openbare ruimte.
22.2. Ingevolge artikel 2, onder b, van het Paraplubestemmingsplan Parkeren is op het bouwplan de Nota Parkeernormen Meierijstad 2018 (hierna: de Parkeernormennota) van toepassing.
22.3. De Afdeling is van oordeel dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 3:46 van de Awb is verleend. De motivering van het college dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen om in de parkeerbehoefte te voorzien, is namelijk gebrekkig. Daarover overweegt de Afdeling het volgende. Het college rondt ten eerste de parkeerbehoefte van de gesloopte vrijstaande woning af voordat die behoefte met de parkeerbehoefte van het bouwplan wordt gesaldeerd. Uit de Parkeernormennota volgt dat het totale aantal parkeerplaatsen naar boven wordt afgerond. Het college had dus pas na toepassing van de salderingsregeling mogen afronden. De parkeerbehoefte van het bouwplan komt in dat geval uit op 22 parkeerplaatsen en niet op 21 parkeerplaatsen. Ten tweede is het college op de zitting teruggekomen van zijn standpunt dat voor de vrijstaande woning een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen geldt. Het college heeft toegelicht dat voor de vrijstaande woning een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen geldt, waarvan 1,5 parkeerplaatsen kunnen worden toegeschreven aan de bewoners en 0,9 parkeerplaatsen aan de openbare ruimte. Daarom had er maar met 0,9 parkeerplaatsen mogen worden gesaldeerd. Tot slot zijn aan het besluit van 25 juli 2023 ten onrechte de oude plattegronden met ingetekende parkeerplaatsen als bijlage gevoegd, waardoor het besluit ook op dit punt niet goed is gemotiveerd.
De betogen slagen.
Aanleg uitweg
23. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het college in het besluit van 25 juli 2023 ten onrechte een omgevingsvergunning voor de aanleg van een uitweg heeft verleend. Volgens hen had het college deze vergunning moeten weigeren op grond van artikel 8.15, tweede lid, onder g, van de Verordening fysieke leefomgeving Meierijstad (hierna: de Verordening), omdat het aanleggen van een uitweg in strijd is met artikel 17.4 van het bestemmingsplan "Koolenkampen-Iepenlaan". Daarnaast heeft het college het besluit van 25 juli 2023 niet goed gemotiveerd, omdat alleen een verkeerskundige van de gemeente naar de aanvraag heeft gekeken, terwijl daarvoor een onafhankelijk verkeerskundig onderzoek had moeten worden uitgevoerd.
23.1. Het college stelt zich op het standpunt dat hij terecht een omgevingsvergunning voor de aanleg van een uitweg heeft verleend. De aanleg van de uitweg maakt namelijk deel uit van de aanvraag van 24 december 2020. In het besluit van 25 juli 2023 is gemotiveerd dat deze aanvraag is getoetst aan de artikelen 3.5 en 8.15 van de Verordening. Daarbij heeft het college toegelicht dat er weliswaar twee openbare parkeerplaatsen vervallen door de aanleg van de uitweg, maar dat deze parkeerplaatsen één op één kunnen worden gecompenseerd. Bovendien is het voor de aanleg van de uitweg niet nodig om structurele groenvoorzieningen aan te tasten, en krijgt de boom rechts van de uitweg zelfs meer groeiruimte, omdat de uitweg smaller wordt dan de bestaande verharding. De conclusie is dat er geen redenen zijn om de vergunning te weigeren, aldus het college.
23.2. De Afdeling is van oordeel dat het college terecht een omgevingsvergunning voor de aanleg van een uitweg heeft verleend. Het college was namelijk niet gehouden om de omgevingsvergunning te weigeren op grond van artikel 8.15, tweede lid, onder g, van de Verordening. Op grond van dit artikel wordt een vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg geweigerd, als dit in strijd is met het bestemmingsplan. Dat is hier niet het geval. Weliswaar geldt op grond van artikel 17.4, onder i, van het bestemmingsplan "Koolenkampen-Iepenlaan" een vergunningplicht voor het aanbrengen van verhardingen, maar ook daarvoor is in het besluit van 25 juli 2023 een omgevingsvergunning verleend. In wat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling bovendien geen aanleiding voor het oordeel dat het college een onafhankelijk verkeerskundig onderzoek had moeten laten uitvoeren. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning voor de uitweg had moeten weigeren.
Het betoog slaagt niet.
Galerijen
24. [partij] betoogt dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 3:2 van de Awb is verleend. De galerijen zijn namelijk ten onrechte buiten het bouwvlak voorzien, terwijl ze geen ondergeschikte bouwdelen zijn in de zin van artikel 1.40 van het bestemmingsplan "Harmonisatie van diverse regelingen ('laaghangend fruit')".
24.1. Dit betoog slaagt niet. De Afdeling verwijst naar wat onder 13.1 is overwogen.
Archeologie
25. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [partij] betogen dat met het besluit van 25 juli 2023 afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden ter plaatse. Volgens [partij] is ten onrechte een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van artikel 17.4 van de planregels van het bestemmingsplan "Koolenkampen-Iepenlaan" verleend. Deze vergunning is niet aangevraagd, en kan daarom ook niet worden verleend.
Volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 3] kan het archeologisch proefsleuvenonderzoek, dat in het kader van artikel 17.3, onder a, van de planregels van het bestemmingsplan "Koolenkampen-Iepenlaan" is uitgevoerd, niet aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Dit onderzoek is namelijk niet zorgvuldig voorbereid en niet goed gemotiveerd.
25.1. De artikelen 17.3 en 17.4 van het bestemmingsplan "Koolenkampen-Iepenlaan" strekken tot bescherming van het algemene belang van het beschermen en veiligstellen van de ter plaatse te verwachten archeologische waarden. Naar het oordeel van de Afdeling strekken deze artikelen niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [partij] bij het voorkomen van een aantasting van hun woon- en leefklimaat. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.73. De Afdeling behandelt deze beroepsgronden daarom niet inhoudelijk. Conclusie besluit van 25 juli 2023
26. De beroepen tegen het besluit van 25 juli 2023 zijn gegrond. Dat besluit wordt, vanwege strijd met de artikelen 7:12, eerste lid, en 7:15, derde lid, van de Awb, vernietigd, voor zover dit besluit betrekking heeft op het bouwen van 15 appartementen.
Besluit van 25 september 2024
27. Bij besluit van 25 september 2024 heeft het college aan Stichting Area een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 14 in plaats van 15 appartementen. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Beroepen
Formele aspecten
28. [partij] betoogt dat op het besluit van 25 september 2024 ten onrechte geen verzenddatum staat vermeld. Hierdoor is onduidelijk wanneer het in werking is getreden en wanneer de beroepstermijn is gestart. Daarnaast betoogt [partij] dat uit het besluit niet duidelijk blijkt of een nieuwe omgevingsvergunning is verleend of dat het gaat om een wijziging van de eerder verleende omgevingsvergunningen.
28.1. Het college heeft op de zitting toegelicht dat het besluit van 25 september 2024 een wijzigingsbesluit is. De Afdeling ziet geen aanleiding om daar anders over te denken. Het bouwplan is gewijzigd van 15 naar 14 appartementen. Deze wijziging kan worden beschouwd als een ondergeschikte wijziging, waarbij de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan grotendeels hetzelfde blijft. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit om deze reden niet in stand kan blijven.
Over het betoog over de verzenddatum overweegt de Afdeling dat deze weliswaar niet op het besluit staat vermeld, maar dat dit ook geen aanleiding is om over te gaan tot vernietiging van het besluit, nu partijen hun gronden hiertegen op tijd hebben ingediend.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
29. [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [partij] betogen dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 3:46 is verleend, omdat het bouwplan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Volgens hen heeft het college ten onrechte de parkeerbehoefte van de gesloopte vrijstaande woning gesaldeerd met de parkeerbehoefte van het bouwplan. Op grond van de Parkeernormennota kan namelijk alleen worden gesaldeerd als bestaande parkeerplaatsen opnieuw worden ingezet. Ook gaat het college uit van een onjuiste parkeerbehoefte van de vrijstaande woning. Deze woning had namelijk niet een parkeerbehoefte van 2,4 maar van 2,1 parkeerplaatsen. Daarnaast had het college geen gebruik mogen maken van dubbelgebruik. De dubbelfunctie ‘bezoekers’ zit namelijk al in de parkeernorm besloten. Verder wordt volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 3] een deel van de parkeerplaatsen ten onrechte niet geheel op eigen terrein gerealiseerd.
29.1. De Afdeling stelt vast dat aan het besluit van 25 september 2024 een parkeermemo van Stichting Area van 10 oktober 2023 ten grondslag is gelegd. In deze parkeermemo wordt voor het bouwplan uitgegaan van een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per wooneenheid (huur, etage goedkoop in rest bebouwde kom). Van deze parkeernorm maakt het aandeel bezoekers deel uit, namelijk 0,3 parkeerplaats per wooneenheid. Dit komt neer op een totale parkeerbehoefte van 25,2 parkeerplaatsen. Omdat op grond van de Parkeernormennota dubbelgebruik is toegestaan, komt de gewogen parkeerbehoefte uit op 22,26 parkeerplaatsen. Verder mag de vrijstaande woning, die voor het plan is gesloopt en waarvoor een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen gold, met de parkeerbehoefte van het bouwplan worden gesaldeerd. In totaal genereert het bouwplan daarom een parkeerbehoefte van 20,13 parkeerplaatsen (afgerond 21), die op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. Als gevolg van het bouwplan vervallen twee openbare parkeerplaatsen, die één op één in de openbare ruimte worden gecompenseerd.
29.2. Het college is op de zitting teruggekomen van zijn standpunt dat voor de vrijstaande woning een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen geldt. Het college heeft toegelicht dat voor de vrijstaande woning een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen geldt, waarvan 1,5 parkeerplaatsen kunnen worden toegeschreven aan de bewoners en 0,9 parkeerplaatsen aan de openbare ruimte. Daarom had er maar met 0,9 parkeerplaatsen mogen worden gesaldeerd. Het college heeft op de zitting aangegeven dat er wordt gewerkt aan een nieuwe parkeerberekening, waarbij in ieder geval voor de vrijstaande woning niet van een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen, maar van 0,9 parkeerplaatsen wordt uitgegaan. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 3:46 van de Awb is verleend.
De betogen slagen.
Galerijen
30. [partij] betoogt dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 3:2 van de Awb is verleend. De galerijen zijn namelijk ten onrechte buiten het bouwvlak voorzien, terwijl de galerijen geen ondergeschikte bouwdelen zijn in de zin van artikel 1.40 van het bestemmingsplan "Harmonisatie van diverse regelingen ('laaghangend fruit')".
30.1. Het betoog slaagt niet. De Afdeling verwijst naar wat onder 24.1 is overwogen.
Conclusie besluit van 25 september 2024
31. De beroepen tegen het besluit van 25 september 2024 zijn gegrond. Dat besluit wordt vernietigd, vanwege strijd met artikel 3:46 van de Awb.
In stand laten rechtsgevolgen?
32. Bij brief van 12 december 2024 heeft het college een aanvullende motivering gegeven over de parkeerberekening en over de vergoeding van de door [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [partij] gemaakte kosten in de fase van bezwaar. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit van 25 september 2024 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb in stand kunnen blijven.
Parkeren
33. Het college heeft in de brief van 12 december 2024 een nieuwe parkeerberekening opgenomen. Daarin is toegelicht dat de appartementen onder de categorie ‘koop/huur, etage goedkoop’ vallen, waarvoor een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per wooneenheid geldt. Van deze norm maakt het aandeel bezoekers deel uit, namelijk 0,3 parkeerplaats per wooneenheid. Hierdoor komt de parkeerbehoefte voor 14 appartementen volgens het college uit op 25,2 parkeerplaatsen. Omdat op grond van de Parkeernormennota dubbelgebruik is toegestaan, komt de gewogen parkeerbehoefte uit op 22,26 parkeerplaatsen. Verder mag de vrijstaande woning, die voor het plan is gesloopt en waarvoor een parkeervraag van 0,9 parkeerplaatsen gold, volgens het college met de parkeerbehoefte van het bouwplan worden gesaldeerd. In totaal genereert het bouwplan daarom een parkeerbehoefte van 22 parkeerplaatsen. Hiervan kunnen 21 parkeerplaatsen worden voorzien op eigen terrein. Het tekort van 1 parkeerplaats kan worden opgevangen door benutting van de openbare ruimte. Het college heeft aan de hand van het rapport van Bureau Buitenruimte, van 10 december 2024, toegelicht dat de bezettingsgraad in de omgeving door de benutting van de openbare ruimte niet hoger wordt dan 85%, en dat er binnen een loopafstand van 100 m van het bouwplan voldoende restcapaciteit beschikbaar is. Tot slot vervallen er als gevolg van het bouwplan twee openbare parkeerplaatsen, die volgens het college één op één in de openbare ruimte worden gecompenseerd.
33.1. [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [partij] betogen dat de nieuwe parkeerberekening van onjuiste uitgangspunten uitgaat. Volgens hen staat de Parkeernormennota het gebruik van salderen alleen toe als het gaat om een functiewijziging met behoud van parkeerplaatsen, en niet in het geval van nieuwbouw. Daarnaast had het college geen gebruik mogen maken van dubbelgebruik. De dubbelfunctie ‘bezoekers’ zit namelijk al in de parkeernorm besloten. Dubbelgebruik kan bovendien alleen worden toegepast bij de afgeronde, ongewogen parkeerbehoefte. Ook wordt volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 3] een deel van de parkeerplaatsen niet op eigen terrein gerealiseerd, omdat deze parkeerplaatsen voor een deel op een perceel aan de Iepenlaan liggen. Dat is in strijd met artikel 2, onder a, van het Paraplubestemmingsplan Parkeren en artikel 1.2 van de Parkeernormennota. [partij] betoogt verder dat het rapport van Bureau Buitenruimte onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat dit rapport uitgaat van een onderzoeksgebied dat groter is dan 100 m.
33.2. De Afdeling is van oordeel dat het college met de parkeerberekening van 12 december 2024 alsnog goed heeft gemotiveerd dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt. Het college heeft gebruik mogen maken van de mogelijkheid om te salderen. Uit de Parkeernormennota blijkt niet dat dit niet zou gelden voor nieuwbouw. Het college heeft daarnaast dubbelgebruik kunnen toepassen. Op grond van de Parkeernormennota mag dubbelgebruik worden toegepast als de parkeerplaatsen mogen worden gebruikt voor verschillende functies. Het gebruik van een parkeerplaats voor bewoners is in de Parkeernormennota opgenomen als functie, evenals het gebruik van een parkeerplaats voor bezoekers. Ook heeft het college dubbelgebruik terecht toegepast op de niet-afgeronde, ongewogen parkeerbehoefte van 25,2 parkeerplaatsen. Verder betekent de omstandigheid dat de parkeerplaatsen voor een deel op een perceel aan de Iepenlaan liggen, niet dat deze parkeerplaatsen niet op eigen terrein zijn voorzien. Stichting Area heeft op de zitting namelijk toegelicht dat zij eigenaar is van het perceel aan de Iepenlaan. Tot slot ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het rapport van Bureau Buitenruimte onzorgvuldig tot stand is gekomen, nu de resultaten van dit rapport uitdrukkelijk gaan over de restcapaciteit binnen een loopafstand van 100 m van het bouwplan.
De betogen slagen niet.
Proceskosten
34. Het college heeft in de brief van 12 december 2024 alsnog gemotiveerd hoe er is beslist op de verzoeken van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [partij] over de vergoeding van de kosten in de fase van bezwaar. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [partij] hebben hiertegen geen gronden naar voren gebracht.
35. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 25 september 2024 geheel in stand blijven.
Wat betekent deze uitspraak?
36. Het voorgaande betekent dat het bouwplan doorgang kan vinden. De bouw van 14 appartementen en het verharden van parkeerplaatsen zoals voorzien in het besluit van 25 september 2024 en de aanleg van een uitweg zoals voorzien in het besluit van 25 juli 2023 mogen plaatsvinden. Daarmee komt een einde aan deze procedure.
Proceskosten
37. Het college moet de proceskosten vergoeden. De Afdeling ziet aanleiding om voor de vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hun beroepen op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht te beschouwen als één zaak. De reden hiervoor is dat de door hen ingediende beroepschriften gelijkluidend zijn, opgesteld zijn door dezelfde beroepsmatige rechtsbijstandverlener en zij zich ook op de zitting door deze zelfde beroepsmatige rechtsbijstandverlener hebben laten bijstaan.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen van [appellant sub 2A], [appellante sub 2B], J.[appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van Stichting Area gegrond;
III. vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank het besluit van 17 maart 2022, voor zover daarbij een vergunning is verleend voor het aanbrengen van verharding voor de parkeerplaatsen, heeft herroepen;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. verklaart de beroepen tegen het besluit van 25 juli 2023 gegrond;
VI. vernietigt het besluit van 25 juli 2023, voor zover het besluit betrekking heeft op het bouwen van 15 appartementen;
VII. verklaart de beroepen tegen het besluit van 25 september 2024 gegrond;
VIII. vernietigt het besluit van 25 september 2024;
IX. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 25 september 2024 geheel in stand blijven;
X. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad tot vergoeding van:
- bij [partij] in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.267,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
- bij [appellant sub 2A], [appellante sub 2B], J.[appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] in verband met de behandeling van het hoger beroep en de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.174,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij de betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- bij Stichting Area in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
XI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad aan Stichting Area het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrag van € 548,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
531-1092
Bijlage
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1 Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
[…]
Artikel 2.2
1 Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
[…]
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
[…]
Verordening fysieke leefomgeving Meierijstad (VFL) (eerste tranche)
Artikel 3.5 Algemene weigeringsgronden
1. Burgemeester en wethouders weigeren een vergunning of ontheffing in ieder geval:
a. Indien de activiteit in strijd zou zijn met het bepaalde in deze verordening of een andere wettelijke regeling;
b. in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
2. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning of ontheffing in ieder geval weigeren indien:
a. dat naar hun oordeel nodig is in het belang van een veilige, gezonde fysieke leefomgeving, de bescherming van het milieu of het genoemde doel in de van toepassing zijnde paragraaf;
b. dat naar hun oordeel nodig is met het oog op het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften;
c. niet wordt voldaan aan bij of krachtens deze verordening gesteld vereisten om voor de vergunning of ontheffing in aanmerking te komen;
d. de aanvraag te kort voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor redelijkerwijs een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
Artikel 8.15 Maken of veranderen van een uitweg
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. In afwijking van artikel 3.5 wordt een vergunning slechts geweigerd:
a. in het belang van een veilig en doelmatig gebruik van de weg;
b. in het belang van de doorstroming van het verkeer op de openbare weg;
c. in het belang van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
e. als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;
f. als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen, of;
g. wegens strijd met het bestemmingsplan of omgevingsplan.
3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of de (Interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant en op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de (Interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant of de Waterschapsverordening.
4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet-tijdig beslissen) niet van toepassing.
Bestemmingsplan "Koolenkampen Iepenlaan"
Artikel 14.4 Bouwen van hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
b. als hoofdgebouw mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden met de nadere aanduiding:
1. (v): vrijstaande woningen;
2. (va): vrijstaande of twee aaneengebouwde woningen;
3. (a): 3 of meer aaneengebouwde woningen;
4. (st): gestapelde woningen;
5. (p): patiowoningen;
c. de voorgevels van hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd in de op de plankaart aangegeven bouwgrens die naar de gronden met de aanduiding tuin of onbebouwd erf dan wel direct naar de weg is toegekeerd. Indien bij een hoekperceel twee bouwgrenzen naar de gronden met de aanduiding tuin of onbebouwd erf dan wel naar de weg zijn gekeerd, dan dient de voorgevel te worden gebouwd in de bouwgrens, welke zoveel mogelijk een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging ten opzichte van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen op de naastgelegen percelen heeft;
d. als hoogte gelden de op de plankaart als maximale goot- en bouwhoogte opgenomen maten, met dien verstande dat de maximale goothoogte voor de van de weg gekeerde zijde van het hoofdgebouw 1 meter meer bedraagt dan de op de plankaart aangegeven maat. In afwijking hiervan geldt de maximale bouwhoogte bij patiowoningen voor maximaal 30% van de oppervlakte van het bouwvlak indien de maximale bouwhoogte hoger is dan de maximale goothoogte op de plankaart;
e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient bij vrijstaande woningen minimaal 3 meter aan beide zijden en bij twee aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen minimaal 3 meter aan één zijde te bedragen;
f. het bebouwingspercentage van het erfgedeelte gelegen binnen het bouwvlak en de achtertuin of bebouwd erf mag maximaal 80% bedragen indien het gronden betreft bestemd voor patiowoningen;
g. de inhoud van een vrijstaande woning bedraagt maximaal 1250 m3.
Artikel 17.4 Aanlegvergunning
Het is op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
b. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
d. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
e. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
f. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen;
g. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of drainageleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
h. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
i. het aanbrengen van verhardingen.
Bestemmingsplan "Harmonisatie van diverse regelingen ('laaghangend fruit')"
Artikel 1.40 ondergeschikte bouwdelen
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte dakopbouwen;
Paraplubestemmingsplan parkeren
Artikel 2 Normstelling parkeren
a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, dient voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of op openbaar gebied aanwezig te zijn of gerealiseerd te worden, dan wel in stand te worden gehouden.
b. Voor de in lid a genoemde voldoende parkeergelegenheid dienen de normen zoals bedoeld in de beleidsregel 'Nota Parkeernormen Meierijstad 2018' als vastgesteld op 18 december 2018, in acht genomen te worden.
[…]