202405284/1/A2.
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Vereniging Golfclub Broekpolder, gevestigd in Vlaardingen,
appellante,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 juli 2024 in zaak nr. 23/7168 in het geding tussen:
de vereniging
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2023 heeft het college een subsidieaanvraag van de vereniging voor het project "Bodemsanering golfbaan Watersportweg 100 te Midden-Delfland en Vlaardingen" afgewezen.
Bij besluit van 10 augustus 2023 heeft het college het door de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 9 juli 2024 heeft de rechtbank het door de vereniging daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vereniging heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 september 2025, waar  vereniging Golfclub Broekpolder, vertegenwoordigd door [gemachtigden, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. P.M. Witlox, advocaat in Den Haag, en mr. M.J. Goedbloed, mr. W.M.A. Polders en Th. H.J. Alink zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het college heeft een subsidieaanvraag van de vereniging afgewezen. De aanvraag had betrekking op de kosten voor saneringswerkzaamheden in verband met het uitvoeren van een renovatie/herinrichting van de golfbaan Watersportweg 100 in Midden-Delfland en Vlaardingen. Het college heeft die aanvraag afgewezen en het daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. De vereniging was het hier niet mee eens. De rechtbank heeft het beroep van de vereniging echter niet inhoudelijk beoordeeld. Zij heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig was ingediend en omdat dit aan de vereniging kon worden toegerekend. De vereniging voert in hoger beroep aan dat de rechtbank het beroep van de vereniging ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.       De relevante regelgeving is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
De ontvankelijkheid van het beroep van de vereniging bij de rechtbank
3.       De rechtbank heeft het beroep van de vereniging tegen het besluit op bezwaar van 10 augustus 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is ingediend. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat het besluit op 10 augustus 2023 per aangetekende post aan de vereniging is gestuurd, de bezorging daarvan niet is gelukt, waarna het poststuk op 12 augustus 2023 naar een POSTNL-afhaalpunt is gebracht. De rechtbank heeft in dit verband van belang geacht dat de vereniging het poststuk niet heeft afgehaald en haar stelling dat zij geen afhaalbericht heeft ontvangen niet aannemelijk heeft gemaakt. Volgens de rechtbank is de vereniging daarom in verzuim geweest.
4.       Als een stuk van een bestuursorgaan of rechterlijke instantie aangetekend is verzonden en belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, moet worden onderzocht of het postvervoerbedrijf het stuk op regelmatige wijze op het adres van belanghebbende heeft aangeboden. Als het interne systeem van het postvervoerbedrijf laat zien dat de bezorger het stuk op het juiste adres heeft uitgereikt of daar een zogenoemd afhaalbericht in de brievenbus heeft achtergelaten, rechtvaardigt dat het vermoeden dat het stuk op regelmatige wijze op dat adres is aangeboden.
Uit het interne systeem van PostNL volgt dat gepoogd is de aangetekend verzonden brief van 10 augustus 2023 op het juiste adres uit te reiken, maar dat dit niet is gelukt vanwege het niet aanwezig zijn van de geadresseerde. Omdat de uitreiking van het stuk niet mogelijk was, heeft PostNL de brief naar een PostNL-afhaalpunt gebracht. De Afdeling gaat er daarom in beginsel van uit dat er door PostNL, overeenkomstig hun handelwijze wanneer een aangetekende brief naar een afhaalpunt is gebracht, een afhaalbericht bij de ontvanger is achtergelaten
Als een belanghebbende echter stelt dat het stuk niet is uitgereikt of geen afhaalbericht (op het juiste adres) is ontvangen, dan ligt het op zijn weg om het aan de gegevens van het postvervoerbedrijf ontleende vermoeden te ontzenuwen. Hiervoor is niet vereist dat hij aannemelijk maakt dat het stuk niet is ontvangen of aangeboden. Voldoende is dat belanghebbende feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld of het stuk is ontvangen of aangeboden. Als belanghebbende erin slaagt het vermoeden te ontzenuwen, dan moet worden aangenomen dat het stuk niet op regelmatige wijze op het adres van belanghebbende is aangeboden.
5.       De vereniging stelt dat het besluit van 10 augustus 2023 niet is aangeboden en dat er geen afhaalbericht is achtergelaten. Het is daarom aan haar om het aan de gegevens van het postvervoerbedrijf ontleende vermoeden te ontzenuwen. De vereniging heeft in dit verband aangevoerd dat de postbezorging van PostNL tekort schiet en dat zij herhaaldelijk geen afhaalberichten van PostNL heeft ontvangen in de situatie dat een per aangetekende post verzonden poststuk niet aan haar kon worden aangereikt. Dit gold volgens de vereniging ook voor de bezorging van het besluit van 10 augustus 2023. Volgens de vereniging gebeurde dat ook met de poststukken van de rechtbank, zij het dat zij die stukken op een later moment wel heeft ontvangen, omdat de rechtbank deze later per gewone post heeft verzonden. Ter onderbouwing van haar standpunt over de betrouwbaarheid van de bezorging van aangetekende post verwijst de vereniging naar de conclusie van advocaat-generaal P.J. Wattel van 15 maart 2024, ECLI:NL:PHR:2024:355. Verder verwijst zij naar een melding van een advocaat op LinkedIN waarin deze kenbaar maakt dat diverse poststukken die per aangetekende post aan haar kantoor waren verstuurd zonder afhaalbericht bij een PostNL-punt waren achtergelaten en dat zij daar bij toeval achter kwam. De vereniging stelt dat zij, indien er een afhaalbericht zou zijn achtergelaten, het poststuk bij het PostNL zou hebben opgehaald. De brievenbus wordt namelijk elke dag geleegd. Nadat zij op 14 september 2023 geïnformeerd had naar het besluit, kreeg zij het besluit op dezelfde dag via de e-mail. Vervolgens heeft zij op 24 oktober 2023, dus binnen 6 weken na 14 september 2023, beroep ingesteld tegen het besluit van 10 augustus 2023. 6.       De Afdeling ziet geen aanleiding de vereniging niet te volgen in haar stelling dat zij geen afhaalbericht heeft ontvangen. In dit verband is onder meer van belang dat de vereniging gemotiveerd heeft uiteengezet dat zij hetzelfde probleem met de poststukken van de rechtbank heeft ervaren. Verder is van belang dat de vereniging zelf heeft gebeld om te informeren waar het besluit bleef. Gelet hierop en gelet op de hiervoor vermelde conclusie van 15 maart 2024 heeft de vereniging het aan de gegevens van PostNL ontleende vermoeden ontzenuwd. Daarom moet worden aangenomen dat het besluit van 10 augustus 2023 niet op regelmatige wijze op het adres van de vereniging is aangeboden. De vereniging kon dus niet weten dat het besluit was genomen totdat zij daar zelf op 14 september 2023 naar heeft geïnformeerd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, wordt in gevallen waarin een belanghebbende pas kennis neemt van een op correcte wijze bekendgemaakt besluit als de bezwaar- of beroepstermijn als geheel of grotendeels is verstreken en de belanghebbende ook niet eerder kennis kon nemen van het besluit, de oorspronkelijke, wettelijke bezwaar- of beroepstermijn gehanteerd, waarbinnen de belanghebbende met het maken van bezwaar of het instellen van beroep in ieder geval niet verwijtbaar te laat is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1406). In dit geval bedraagt de beroepstermijn zes weken. Omdat de rechtbank het beroep van de vereniging binnen zes weken nadat de vereniging van het besluit op de hoogte is gesteld, heeft ontvangen, heeft zij ten onrechte geoordeeld dat de vereniging verwijtbaar te laat beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 10 augustus 2023. De grond slaagt. 7.       De rechtbank heeft het beroep van de vereniging dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep slaagt daarom. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:116 van de Awb de zaak zonder terugwijzing naar de rechtbank af te doen, aangezien de zaak naar haar oordeel geen verdere behandeling door de rechtbank behoeft. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat zowel de vereniging als het college in hoger beroep ook inhoudelijke gronden naar voren hebben gebracht en op de zitting bij de Afdeling de wens hebben uitgesproken dat, in het geval de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank geen stand houdt, de Afdeling de zaak inhoudelijk behandelt.
Beoordeling beroep
8.       De vereniging betoogt dat het college haar aanvraag ten onrechte onder verwijzing naar artikel 11, onder a, van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 (hierna: de Asv) heeft afgewezen, omdat de activiteit al aangevangen of voltooid was op het moment van de aanvraag. Volgens de vereniging moet in haar geval een uitzondering op deze regel gemaakt worden. Er is namelijk een zwaarwegend provinciaal belang bij de sanering, omdat het college in 2014 de (gehele) Broekpolder heeft aangewezen als locatie waar sanering noodzakelijk is. Het vanaf 2014 door de vereniging uitgevoerde sanerings- en beheersplan heeft nooit tot doel gehad om de definitieve sanering te realiseren. Het plan was volgens de vereniging erop gericht om de golfbaan ook in de toekomst veilig te kunnen gebruiken. Het college is daarom zelf verantwoordelijk voor de sanering en had de aanvraag daarom niet mogen afwijzen.
8.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag is ingediend nadat de werkzaamheden voor een groot deel waren uitgevoerd. Gelet hierop is de algemene weigeringsgrond van artikel 11, onder a, van de Asv van toepassing. Het betoog van de vereniging komt erop neer dat het college op grond van het derde lid van de Asv had moeten afwijken van het eerste lid, onder a. De Afdeling stelt voorop dat in artikel 11, derde lid, van de Asv voor het college de bevoegdheid is opgenomen om af te wijken van het bepaalde in artikel 11, onder a. Anders dan de vereniging meent, is dit dus niet een verplichting. Van die bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt als de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd van bijzonder belang is voor het bereiken van de provinciale doelstelling op het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft. De Afdeling is verder van oordeel dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de activiteit niet van bijzonder belang is voor het bereiken van de provinciale doelstelling op het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft. De enkele omstandigheid dat het gebied in 2014 als spoedlocatie is aangemerkt, is daarvoor onvoldoende, waarbij de Afdeling in aanmerking neemt dat die spoedeisendheid volgens het college er niet meer is. Het betoog slaagt niet.
9.       De vereniging betoogt verder dat het college zich, onder verwijzing naar artikel 13, onder e, van de Asv, ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de activiteit niet past in het op het desbetreffende beleidsterrein gevoerde provinciale beleid of dat deze in dat beleid onvoldoende prioriteit heeft. De vereniging verwijst hiertoe naar de beschikking van de DCMR Milieudienst Rijmond van 14 oktober 2010 waarin de gehele Broekpolder als spoedlocatie is aangewezen. Daarom past de sanering die zij ten tijde van de herinrichting van de golfbaan heeft verricht in het provinciale beleid. De beschikkingen uit 2014 en 2021 maken dit volgens de vereniging niet anders. De vereniging voert tot slot aan dat zij anders wordt behandeld dan de beheerder van het andere deel van de Broekpolder.
9.1.    Het college heeft gemotiveerd toegelicht dat de bodemverontreiniging zoals deze nu aanwezig wordt geacht, als gevolg van de beheersmaatregelen die in de beschikkingen van 30 januari 2014 en 19 juli 2021 zijn goedgekeurd, als beheersbaar kunnen worden gekwalificeerd. Uit die beschikkingen blijkt dat de ecologische risico’s voor het deel van de  Broekpolder waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft weggenomen zijn dan wel dat deze beheersbaar zijn. Die beschikkingen zijn genomen naar aanleiding van de verzoeken van de vereniging. Het college heeft daarbij verder toegelicht dat saneren een breed begrip is. In dit geval komt het erop neer dat bestaande risico’s worden weggenomen, waarbij de functie van het terrein (een golfbaan) in aanmerking wordt genomen. Voortdurende beheersmaatregelen die volgen uit de beschikkingen van 2014 en 2021 zorgen ervoor dat de risico’s op het terrein van de vereniging er niet (meer) zijn of beheersbaar blijven. Het terrein van de vereniging is volgens het college daarom geen spoedlocatie. Een ander deel van de Broekpolder, dat in beheer is bij de gemeente Vlaardingen, is wel een spoedlocatie en moet daarom worden gesaneerd. Daarvoor is begrotingssubsidie toegekend aan de gemeente Vlaardingen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich gelet op het voorgaande op het standpunt mogen stellen dat sanering van het terrein waar de golfbaan ligt niet past binnen de uitgangspunten van het vastgestelde provinciale beleid dan wel dat deze daarin onvoldoende prioriteit heeft. Van een ongelijke behandeling is geen sprake, omdat het college heeft gemotiveerd waarom het terrein van de vereniging, anders dan de rest van de Broekpolder, geen spoedlocatie is. Het betoog slaagt niet.
10.     Het beroep van de vereniging is ongegrond.
Conclusie
11.     Het hoger beroep van de vereniging is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vereniging ongegrond verklaren.
12.     Het college moet de proceskosten van de vereniging vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 juli 2024 in zaak nr. 23/7168;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.      veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij Vereniging Golfclub Broekpolder in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.       gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan Vereniging Golfclub Broekpolder het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 559,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Jurgens
voorzitter
w.g. Yildiz
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
594
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:23
1. Een bestuursorgaan verstrekt slechts subsidie op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.
[...]
3. Het eerste lid is niet van toepassing:
[…]
d. in incidentele gevallen, mits de subsidie voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt.
[…]
Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013
Artikel 11
1. In aanvulling op de artikelen 4:25 en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht weigeren Gedeputeerde Staten een subsidie voor zover:
a. de te subsidieren activiteit reeds in uitvoering voordat de aanvraag is ingediend;
[…]
3. Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van onderdeel a van het eerste lid indien de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd van bijzonder belang is voor het bereiken van de provinciale doelstelling op het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft.
Artikel 13
In aanvulling op artikel 11 eerste lid weigeren Gedeputeerde Staten een incidentele subsidie voor zover:
[…]
e. de activiteit niet past in het op het desbetreffende beleidsterrein gevoerde provinciale beleid of de activiteit in dat provinciale beleid onvoldoende prioriteit heeft.