202502046/1/V1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant 1] en [appellant 2],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 11 maart 2025 in zaak nr. NL25.1249 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv) te verlenen.
Bij uitspraak van 11 maart 2025 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en bepaald dat de minister voor 2 mei 2026 alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Cetinkaya-Ahmad, advocaat in Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 24 juli 2025 heeft de minister aan appellant een mvv verleend.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
Appellant heeft gronden ingediend tegen het besluit van 24 juli 2025.
Overwegingen
Hoger beroep
1. Appellant klaagt in haar grieven terecht dat de rechtbank ten onrechte een beslistermijn heeft opgelegd van 90 dagen, gerekend vanaf het moment dat de minister de aanvraag volgens het ‘first in, first out’-principe inhoudelijk in behandeling neemt. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 11 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4361, onder 4.3, is zo’n beslistermijn in strijd met de strekking van artikel 8:55d van de Awb en biedt deze niet de beoogde rechtsbescherming van het recht in artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. 2. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover zij de minister heeft opgedragen om voor 2 mei 2026 alsnog een besluit bekend te maken. De Afdeling zal dit vervangen door een nadere termijn van vier weken na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank, door acht weken als de minister gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als zij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als zij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt.
Besluit van 24 juli 2025
3. De minister is in het besluit van 24 juli 2025 geheel aan de aanvraag van appellant tegemoetgekomen. Wel heeft appellant in reactie op het besluit aangevoerd dat zij het niet eens is met dat besluit, voor zover de minister zich daarin op het standpunt heeft gesteld dat zij geen rechterlijke dwangsom is verschuldigd. Gelet hierop wordt, op grond van artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, het besluit van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
4. De minister heeft zich in het besluit van 24 juli 2025 op het standpunt gesteld dat zij binnen de door de rechtbank opgelegde beslistermijn een besluit heeft genomen op de mvv-aanvraag en dat zij daarom geen rechterlijke dwangsom is verschuldigd. Zoals de Afdeling hiervoor overweegt, heeft de rechtbank een onjuiste beslistermijn opgelegd. Hoewel de minister geen rekening heeft kunnen houden met dit oordeel van de Afdeling, betoogt appellant terecht dat de minister achteraf bezien ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat zij geen rechterlijke dwangsom is verschuldigd.
5. Het beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt het besluit van 24 juli 2025, voor zover dat gaat over de rechterlijke dwangsom. Dit betekent dat de minister opnieuw moet motiveren of zij appellant een rechterlijke dwangsom is verschuldigd. Daarbij moet de minister deze uitspraak en de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze niet is aangevallen, in acht nemen. De minister moet de proceskosten voor het hoger beroep en het beroep van rechtswege vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 11 maart 2025 in zaak nr. NL25.1249, voor zover zij de minister van Asiel en Migratie heeft opgedragen om voor 2 mei 2026 alsnog een besluit bekend te maken;
III. vervangt de termijn in die uitspraak door vier weken na verzending van die uitspraak, door acht weken als de minister van Asiel en Migratie gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als zij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als zij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt;
IV. verklaart het beroep gegrond;
V. vernietigt het besluit van 24 juli 2025, V-[...], voor zover dat gaat over de rechterlijke dwangsom;
VI. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep van rechtswege opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pronk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
1028