ECLI:NL:RVS:2025:4989

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
202407759/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft op 9 december 2024 het beroep gegrond verklaard en bepaald dat de minister van Asiel en Migratie voor 30 november 2025 alsnog een besluit op de mvv-aanvraag moet nemen. Tevens is de minister veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,00. De minister heeft op 7 maart 2025 de aanvraag ingewilligd, maar de appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij de duur van de beslistermijn ter discussie stond.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de appellant met de verleende mvv heeft bereikt wat zij met de aanvraag beoogde. De Afdeling heeft echter wel overwogen of de minister op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot vergoeding van de proceskosten moest worden veroordeeld. Aangezien de minister aan de appellant tegemoet is gekomen door de mvv te verlenen, heeft de Afdeling besloten dat de minister de proceskosten moet vergoeden. De totale kosten zijn vastgesteld op € 453,50, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J. Verbeek, griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 oktober 2025.

Uitspraak

202407759/1/V1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], mede voor haar kinderen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 9 december 2024 in zaak nr. NL24.38559 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv) te verlenen.
Bij uitspraak van 9 december 2024 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, bepaald dat de minister voor 30 november 2025 alsnog een besluit op de mvv-aanvraag bekendmaakt en dat de minister een dwangsom moet betalen van € 100,00 voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.T. Gerbrandy, advocaat in Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 7 maart 2025 heeft de minister de aanvraag van appellant ingewilligd.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep van appellant gaat uitsluitend over de duur van de door de rechtbank bepaalde beslistermijn voor het nemen van een besluit op de mvv-aanvraag in het kader van nareis.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Met de door de minister verleende mvv heeft appellant bereikt wat zij met de mvv-aanvraag beoogt. Daarom heeft zij geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep.
3.       Niettemin zal de Afdeling beoordelen of zij de minister met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten moet veroordelen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als de minister aan appellant tegemoet is gekomen of als het belang anderszins door haar toedoen is vervallen (zie de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:570, onder 4).
4.       Het belang bij de beoordeling van het hoger beroep is vervallen doordat de minister aan appellant een mvv heeft verleend. Daarmee is de minister aan appellant tegemoetgekomen. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen.
5.       De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden. Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de mvv-aanvraag. De Afdeling pas daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2025
574-1095