ECLI:NL:RVS:2025:4989
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft op 9 december 2024 het beroep gegrond verklaard en bepaald dat de minister van Asiel en Migratie voor 30 november 2025 alsnog een besluit op de mvv-aanvraag moet nemen. Tevens is de minister veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,00. De minister heeft op 7 maart 2025 de aanvraag ingewilligd, maar de appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij de duur van de beslistermijn ter discussie stond.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de appellant met de verleende mvv heeft bereikt wat zij met de aanvraag beoogde. De Afdeling heeft echter wel overwogen of de minister op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot vergoeding van de proceskosten moest worden veroordeeld. Aangezien de minister aan de appellant tegemoet is gekomen door de mvv te verlenen, heeft de Afdeling besloten dat de minister de proceskosten moet vergoeden. De totale kosten zijn vastgesteld op € 453,50, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J. Verbeek, griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 oktober 2025.