ECLI:NL:RVS:2025:499
Raad van State
- Hoger beroep
- M.J.M. Ristra-Peeters
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen
Op 11 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de afwijzing van aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf voor vijf vreemdelingen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 12 december 2022 deze aanvragen afgewezen. Hiertegen hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. G.J. Dijkman, bezwaar gemaakt. De staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 17 januari 2024 ongegrond. Vervolgens hebben de vreemdelingen en de referent beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 30 oktober 2024 het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling heeft de motivering van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Ristra-Peeters, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 11 februari 2025.