ECLI:NL:RVS:2025:5

Raad van State

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
202407673/3/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke vrijheidsontneming

Op 2 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een zaak betreffende de vrijheidsontneming van een vreemdeling. De vreemdeling had eerder een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie op 24 november 2024. De rechtbank Den Haag had op 17 december 2024 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de wijziging van de tenuitvoerlegging van de maatregel bevolen en schadevergoeding toegekend. Zowel de minister als de vreemdeling hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De rechtbank had de minister opgedragen om de vrijheidsontnemende maatregel per direct op een andere locatie dan het Justitieel Complex Schiphol uit te voeren, omdat de omstandigheden in het JCS niet voldoen aan de vereisten van de Opvangrichtlijn. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het verzoek van de vreemdeling moet worden afgewezen, omdat eerder, op 18 december 2024, een vergelijkbaar verzoek was afgewezen op basis van het belang van grensbewaking. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om van dit eerdere oordeel af te wijken.

De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 januari 2025.

Uitspraak

202407673/3/V3.
Datum uitspraak: 2 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 december 2024 in zaak nr. NL24.47611 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2024 heeft de minister de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 17 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de wijziging van de tenuitvoerlegging van de maatregel met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak hebben de minister en de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
Het oordeel van de rechtbank
1.       De rechtbank heeft de minister opgedragen om de vrijheidsontnemende maatregel per direct op een andere plaats dan het Justitieel Complex Schiphol (hierna: JCS) ten uitvoer te leggen. Volgens de rechtbank leidt de recente wijziging van onderdelen van het algemene vreemdelingenbewaringsregime in het JCS tot het oordeel dat de vrijheidsontnemende maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd in een gespecialiseerde accommodatie voor vreemdelingenbewaring en is de vrijheidsontneming daarom in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn.
Het verzoek van de vreemdeling
2.       De vreemdeling verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat de minister de vrijheidsontnemende maatregel moet opheffen.
Beoordeling
3.       Bij uitspraak van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5305, heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de minister om een voorlopige voorziening te treffen toegewezen, omdat onder de gegeven omstandigheden doorslaggevend gewicht toekomt aan het door de minister ingeroepen grensbewakingsbelang. De voorzieningenrechter ziet ook nu geen aanleiding om anders te oordelen. Daarom wordt het verzoek van de vreemdeling om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
4.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Kuijer
voorzieningenrechter
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2025
347-1020