ECLI:NL:RVS:2025:5055

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
202501263/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben appellanten, bestaande uit [appellant 1], [appellant 2] en hun minderjarige kinderen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 28 februari 2025. De rechtbank had het beroep gegrond verklaard en bepaald dat de minister van Asiel en Migratie vóór 30 augustus 2026 een besluit op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) moest nemen. Tevens werd de minister veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,00.

In hoger beroep ging het uitsluitend om de duur van de beslistermijn die door de rechtbank was vastgesteld. De minister verleende op 12 september 2025 alsnog een mvv aan de appellanten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat de appellanten met de verleende mvv hun doel hadden bereikt en derhalve geen belang meer hadden bij de beoordeling van het hoger beroep. Desondanks werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, omdat de minister aan appellanten tegemoet was gekomen.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak was als volgt: het hoger beroep werd niet-ontvankelijk verklaard en de minister van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak vond plaats op 22 oktober 2025, onder leiding van mr. J.H. van Breda, met mr. H.J. Jongeneel als griffier.

Uitspraak

202501263/1/V1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant 1], [appellant 2] en mede hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 28 februari 2025 in zaak nr. NL24.50578 in het geding tussen:
appellanten
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv) te verlenen.
Bij uitspraak van 28 februari 2025 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, bepaald dat de minister vóór 30 augustus 2026 alsnog een besluit op de mvv-aanvraag bekendmaakt en dat de minister een dwangsom moet betalen van € 100,00 voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries, advocaat in Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 12 september 2025 heeft de minister een mvv verleend.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep van appellanten gaat uitsluitend over de duur van de door de rechtbank bepaalde beslistermijn voor het nemen van een besluit op de mvv-aanvraag in het kader van nareis.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Met de door de minister verleende mvv, hebben appellanten bereikt wat zij met de mvv-aanvraag beogen. Daarom hebben zij geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep.
3.       Niettemin zal de Afdeling beoordelen of zij de minister met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten moet veroordelen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als de minister aan appellanten tegemoet is gekomen of als het belang anderszins door haar toedoen is vervallen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:570, onder 4).
4.       Het belang bij de beoordeling van het hoger beroep is vervallen doordat de minister een mvv heeft verleend. Daarmee is de minister aan appellanten tegemoetgekomen. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen.
5.       De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden. Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de mvv-aanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
6.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Jongeneel, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Jongeneel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025
958