202303506/1/R1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Scherpenzeel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 april 2023 in zaak nr. 21/5788 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Scherpenzeel.
Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2021 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast speeltoestellen (glijbaan en trampoline), het hondenhok, de kippenren en het hekwerk rondom het weiland op het perceel [locatie A] in Scherpenzeel (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden. Het heeft hem voorts gelast het hekwerk voor de voorgevelrooilijn op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden of te verlagen naar 1 m hoog en verlaagd te houden.
Bij besluit van 16 november 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover het zag op de speeltoestellen, en ongegrond verklaard voor zover het zag op de hekwerken, het hondenhok en de kippenren.
Bij uitspraak van 24 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 oktober 2025. Geen van de partijen heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om behandeling van de zaak op de zitting van 8 oktober 2025 bij te wonen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2. Tijdens een controle op het perceel van [appellant] is geconstateerd dat hij rondom zijn perceel een hek met een gemiddelde hoogte van 1,90 m heeft geplaatst. Ook is geconstateerd dat er, voor zover van belang, een hondenhok en een ren zijn geplaatst.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] het hekwerk zonder omgevingsvergunning heeft geplaatst als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Het hondenhok en de ren zijn zonder de benodigde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo gebouwd. [appellant] handelt ook in strijd met artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo door de bouwwerken zonder omgevingsvergunning in stand te laten. Het college heeft [appellant] gelast deze bouwwerken te verwijderen en verwijderd te houden. Het deel van het hekwerk voor de voorgevelrooilijn staat, mag ook worden verlaagd naar 1 m.
[appellant] is het niet eens met de opgelegde last en is daartegen opgekomen.
Relevante regelgeving
3. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" rust een op gedeelte van het perceel de bestemming "Wonen". Daar staat ook de woning van [appellant]. Op het andere deel van zijn perceel rust de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap". Op dat deel van het perceel staan de ren en het hondenhok. Rondom het gehele perceel is een ongeveer 1,90 m hoog hekwerk geplaatst.
Artikel 5.1 van de planregels luidt:
"De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarische bedrijf;
[..];
e. een dierenverblijf ten behoeve van schapen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schaapskooi';
f. hobbymatig weiden van paarden;
[…]."
Artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht luidt:
"Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
[…];
12. een erf- of perceelafscheiding, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 1 m, of
b. niet hoger dan 2 m, en
1°. op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat,
2°. achter de voorgevelrooilijn, en
3°. op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
[…]."
Beoordeling van het hoger beroep
4. Vast staat en niet in geschil is dat voor het hekwerk rondom het perceel dat op de gronden met de agrarische bestemming staat en het deel dat op de woonbestemming voor de voorgevelrooilijn staat, het hondenhok en de ren een omgevingsvergunning nodig is en dat deze niet is verleend. Het college was daarom bevoegd handhavend op te treden. [appellant] betoogt echter dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college van handhaving had moeten afzien omdat handhaving onevenredig is.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678, geldt bij handhavingsbesluiten bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak (uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285). Daarbij geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
5. [appellant] voert aan dat er in dit geval geen algemeen belang is dat handhaving rechtvaardigt, waarbij hij erop wijst er geen handhavingsverzoek is ingediend, door de nieuwe woonwijk achter zijn perceel het gebied feitelijk niet meer de agrarische uitstraling heeft die het college beoogt te beschermen en het perceel al jarenlang wordt gebruikt als tuin. Hij voert verder aan dat zijn belang bij het in stand laten van het hekwerk groot is. Hij wijst erop dat het hekwerk nodig is om zich te kunnen beveiligen op de door hem gewenste wijze: hij heeft getrainde K9 honden op het perceel rondlopen die in staat zijn om over een lager hekwerk heen te springen met alle gevolgen van dien voor zijn veiligheid en die van zijn omgeving. Hij verwijst in dit verband naar een adviesrapport van QShare van 8 december 2022 en de aanvulling van 26 januari 2023 daarop. [appellant] voert ook aan dat vast staat dat met een herziening van het bestemmingsplan het hondenhok kan worden gelegaliseerd. Handhavend optreden tegen het hondenhok is volgens hem daarom buitenproportioneel. [appellant] voert verder aan dat handhavend optreden tegen de ren ook buitenproportioneel is. De ruimtelijke impact van de ren is volgens hem feitelijk nihil. Als de gemeente uitvoering van de agrarische bestemming nastreeft, valt niet in te zien dat een kleinschalige ren niet mogelijk zou zijn.
5.1. Zoals de rechtbank heeft overwogen, is de vraag of er een handhavingsverzoek is ingediend in beginsel niet relevant, omdat handhavend optreden ook ambtshalve kan plaatsvinden. De Afdeling volgt niet het betoog van [appellant] dat, gelet op het ontbreken van een handhavingsverzoek, een algemeen belang bij handhaving ontbreekt. De Afdeling ziet, gelet op de ligging van het perceel in het buitengebied van de gemeente, geen grond voor het oordeel dat het college geen waarde heeft mogen hechten aan de agrarische bestemming van de gronden. Dat het perceel al lange tijd niet meer agrarisch wordt gebruikt en het college nooit heeft opgetreden tegen het gebruik van de gronden als tuin, betekent, wat daar van zij, niet dat het college daarom van handhavend optreden tegen de zonder omgevingsvergunning gebouwde bouwwerken op en het hekwerk rondom die gronden had moeten afzien. De vraag of de betrokken bouwwerken vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar zijn, dient te worden beantwoord in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning en is op zichzelf geen reden om van handhaving af te zien.
De rechtbank is onder 10.1 (lees: 10.2), 12 en 14.1 ingegaan op het betoog van [appellant] dat het college, gelet op zijn individuele belangen, van handhavend optreden tegen het hekwerk, het hondenhok en de ren had moeten afzien. Zij is tot het oordeel gekomen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die daartoe nopen. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de hiervoor genoemde overwegingen van de uitspraak van de rechtbank waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt hieraan nog toe dat, daargelaten dat het houden van dieren volgens [appellant] passend is in de bestemming, gelet op de afmetingen van de ren geen grond bestaat voor het oordeel dat het college de ruimtelijke invloed van dat bouwwerk als nihil had moeten aanmerken en van handhavend optreden had moeten afzien.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025
473