202402816/1/A3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2024 in zaak nr. 23/4271 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2022 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhaving afgewezen.
Bij besluit van 9 mei 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 maart 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 augustus 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. van Ommeren, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft het college op 3 oktober 2022 verzocht handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van fietsen die door niemand meer worden gebruikt en in slechte staat verkeren, ook wel weesfietsen genoemd, op het parkeerterrein bij het Willem Dreespark in Den Haag (hierna: het parkeerterrein). Het college heeft dit verzoek afgewezen. Volgens het college bevinden deze fietsen zich op particuliere grond en niet op de openbare weg als bedoeld in de Wegenwet. Op het parkeerterrein staan namelijk diverse borden die de openbaarheid van het terrein beperken. Het college stelt daarom niet bevoegd te zijn om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van de fietsen. [appellant] is het daar niet mee eens en heeft daarom beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het verzoek om handhaving op goede gronden heeft afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het parkeerterrein geen openbare weg in de zin van de Wegenwet is. Het college heeft daarom geen bevoegdheid om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van de fietsen op het parkeerterrein. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het verkeersbesluit van 28 februari 2019, waar [appellant] op heeft gewezen, niet tot een ander inzicht leidt, omdat een verkeersbesluit verkeersstromen reguleert en geen betekenis heeft voor het rechtskarakter van het parkeerterrein. Dat het college handhavend heeft opgetreden tegen verkeerd aangeboden huisvuil, leidt volgens de rechtbank ook niet tot een ander oordeel. Voor de vraag of handhavend kan worden opgetreden op grond van de Afvalstoffenverordening 2010 geldt namelijk een ander toetsingskader. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het college niet verplicht was [appellant] gelegenheid te geven om een zienswijze naar voren te brengen, omdat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om op het voornemen te reageren.
3. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het parkeerterrein een openbare weg is en het college daarom handhavend had moeten optreden tegen de aanwezigheid van de weesfietsen. [appellant] wijst onder meer op een verkeersbesluit uit 2019, waarbij een stopverbod is ingesteld op het parkeerterrein. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat dit besluit de verkeersstromen van de openbare weg naar het parkeerterrein reguleert. Verder wijst [appellant] er op dat het college op het parkeerterrein handhavend heeft opgetreden tegen verkeerd aangeboden huisvuil. Op zitting heeft [appellant] gewezen op een door hem samengestelde lijst met besluiten van het college die gelden op of in de omgeving van het Willem Dreespark. Met name heeft [appellant] gewezen op een besluit over het verwijderen van een bromfietswrak op de weg ter hoogte van Willem Dreespark 102. Omdat het college in dat geval heeft gehandhaafd, is volgens [appellant] het college ook bevoegd om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van de fietsen op het parkeerterrein. Tot slot heeft [appellant] aangevoerd dat het college hem geen redelijke termijn heeft gegeven voor het indienen van een zienswijze.
4. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen 8, 9 en 10 van haar uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd en die hierboven verkort zijn weergegeven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.1. Het college is alleen bevoegd om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van de weesfietsen op het parkeerterrein als dat een openbare weg is in de zin van de Wegenwet. De Afdeling heeft onlangs in haar uitspraak van 12 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1012) geoordeeld dat en toegelicht waarom het parkeerterrein geen openbare weg in de zin van de Wegenwet is. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college het verzoek om handhaving tegen de weesfietsen op goede gronden heeft afgewezen. 4.2. Het verkeersbesluit uit 2019, wat van dit besluit verder ook zij, kan in dit oordeel geen verandering brengen (vergelijk genoemde uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2025). Dat ter hoogte van Willem Dreespark 102 een bromfietswrak is verwijderd, maakt voorstaand oordeel ook niet anders. [appellant] heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de bromfiets op het parkeerterrein stond. De Afdeling kan het college volgen dat het goed mogelijk is dat de bromfiets op de stoep of op de openbare weg naast het parkeerterrein stond. Op de zitting heeft het college er verder terecht op gewezen dat, als de bromfiets inderdaad op het parkeerterrein stond, er niet handhavend had mogen worden opgetreden en dat het college dan niet is gehouden een gemaakte fout te herhalen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025
735-1171