202502746/1/V1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], mede voor haar kinderen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 1 mei 2025 in zaak nr. NL25.530 in het geding tussen:
appellant en [referent] (hierna: referent)
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Appellant en referent hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om appellant een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv) te verlenen.
Bij uitspraak van 1 mei 2025 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en bepaald dat de minister voor 30 juli 2026 alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. R.W.J.L. Loonen, advocaat in Sittard, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Appellant klaagt in haar grieven terecht dat de rechtbank ten onrechte een beslistermijn heeft opgelegd van 90 dagen, gerekend vanaf het moment dat de minister de aanvragen volgens het ‘first in, first out’-principe inhoudelijk in behandeling neemt. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 11 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4361, onder 4.3, is zo’n beslistermijn in strijd met de strekking van artikel 8:55d van de Awb en biedt deze niet de beoogde rechtsbescherming van het recht in artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De grieven slagen. Daarom bestaat geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen, zoals appellant verzoekt. 2. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover zij de minister heeft opgedragen om voor 30 juli 2026 alsnog een besluit bekend te maken. De Afdeling zal dit vervangen door een nadere termijn van vier weken na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank, door acht weken als de minister gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als zij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als zij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt.
3. Daarnaast heeft appellant de Afdeling verzocht om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zij met haar kinderen naar Nederland mag komen en hier mag verblijven tot het moment waarop de minister een besluit op de mvv-aanvraag heeft genomen. Gelet op de onomkeerbare gevolgen van de gevraagde voorziening, wijst de Afdeling het verzoek af.
4. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 1 mei 2025 in zaak nr. NL25.530, voor zover zij de minister van Asiel en Migratie heeft opgedragen om voor 30 juli 2026 alsnog een besluit bekend te maken;
III. vervangt de termijn in die uitspraak door vier weken na verzending van die uitspraak, door acht weken als de minister van Asiel en Migratie gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als zij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als zij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt;
IV. wijst het verzoek af;
V. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pronk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2025
1028