ECLI:NL:RVS:2025:5142

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
202503172/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 mei 2025, waarin het beroep van de appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf gegrond werd verklaard. De rechtbank had bepaald dat de minister van Asiel en Migratie binnen twintig weken een besluit moest nemen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, was het niet eens met deze termijn en stelde dat de rechtbank ten onrechte een beslistermijn van twintig weken had vastgesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen aangegeven dat, indien de minister beschikt over een volledig dossier, een beslistermijn van vier weken redelijk is. De rechtbank had niet onderbouwd waarom in dit geval een langere termijn gerechtvaardigd was. De Afdeling oordeelde dat de grief van de appellant slaagde, omdat de minister niet had aangevoerd dat er sprake was van een onvolledig dossier.

De tweede grief van de appellant leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister had opgedragen om binnen twintig weken een besluit bekend te maken. De Afdeling verving deze termijn door een flexibele termijn afhankelijk van de omstandigheden, en veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

202503172/1/V1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 mei 2025 in zaak nr. NL24.49272 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen.
Bij uitspraak van 6 mei 2025 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en bepaald dat de minister binnen twintig weken alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, advocaat in Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Appellant klaagt in zijn eerste grief terecht dat de rechtbank ten onrechte een beslistermijn van twintig weken heeft bepaald. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2643, onder 4.4 en 4.5, volgt dat, als de minister een besluit kan nemen omdat zij beschikt over een volledig dossier, de Afdeling in beginsel een beslistermijn van vier weken redelijk acht. Als de minister gelegenheid tot herstel van verzuimen en/of nader onderzoek aanbiedt, acht de Afdeling een getrapte termijn redelijk. De rechter kan een andere beslistermijn bepalen, als de individuele omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, acht de Afdeling in dit geval een beslistermijn van vier weken redelijk, tenzij de minister herstel van verzuimen en/of nader onderzoek aanbiedt. De minister heeft immers niet aangevoerd over een onvolledig dossier te beschikken. De grief slaagt daarom.
2.       De tweede grief leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden
(artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover zij de minister heeft opgedragen om binnen twintig weken alsnog een besluit bekend te maken. De Afdeling zal dit vervangen door een nadere termijn van vier weken na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank, door acht weken als de minister gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als zij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als zij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 mei 2025 in zaak nr. NL24.49272, voor zover zij de minister van Asiel en Migratie heeft opgedragen om binnen twintig weken alsnog een besluit bekend te maken;
III.      vervangt de termijn in die uitspraak door vier weken na verzending van die uitspraak, door acht weken als de minister van Asiel en Migratie gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als zij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als zij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt;
IV.     veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2025
392